Samenvatting periode 3: theatervormgeving (23/24)

Overzicht Proefwerk 3
Kunst Drama
Leerdoelen + uitleg begrippen
THEATERVORMGEVING
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Voortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Overzicht Proefwerk 3
Kunst Drama
Leerdoelen + uitleg begrippen
THEATERVORMGEVING

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerpen - theatervormgeving

THEATERVORMGEVING
 decor, geluid, geluidseffecten, grime en hairstyling, kostuum, licht, muziek, rekwisieten
 licht:
o totaaltje
o speciaaltje
 theatergebouw: lijsttoneel, vlakke vloer theater, openluchttheater
Overige begrippen in de categorie theatervormgeving
 Coulisse
 Grimeur / grimeren
 Locatietheater
 Productie / producent*
 Theatervormgeven / theatervormgever / theatervormgeving
 Toneelbeeld*



Slide 2 - Tekstslide



Vormgevingsmiddelen


Decor 
Rekwisieten / attributen
Kostuums 
Kap en grime
Licht
Muziek (geluidseffecten)
Audiovisueel (beeld)
Projecties (videoclip, video, vlog)

Slide 3 - Tekstslide

Decor
Attributen

Slide 4 - Tekstslide

kostuums
kap en grime

Slide 5 - Tekstslide

licht
audiovisueel (beeld)

Slide 6 - Tekstslide

audiovisueel (beeld)
Nog een voorbeeld

Slide 7 - Tekstslide

Geluid
Geluid, waar moet je op letten?

Slide 8 - Tekstslide

Theatrale middelen:
Spelgegevens:



7 materiële  vormgevingsmiddelen:




Enscenering:
- 5 W's

- decor
- attributen
-kostumering
- kap en grime
- licht
- muziek
- audiovisueel
- mise-en-scène
- vormgeving (plaatsing)

Slide 9 - Tekstslide

Totaaltje
Frontlicht = al het licht dat van voor komt. Wordt ook wel ‘totaaltje
genoemd. Hiermee maak je (de gezichten van) mensen z

Slide 10 - Tekstslide

Speciaaltje
Speciaaltjes = het licht dat gebruikt wordt voor de speciale plekken / personen
op het toneel. Dit kan vanuit elke richting komen, afhankelijk van de wens.

Slide 11 - Tekstslide

Soort locatie
Een theatervoorstelling kun je op verschillende locaties spelen. Daarom kun je theatervoorstellingen ook indelen in het soort locatie waar het stuk wordt opgevoerd: 

  • Lijsttoneel
  • Vlakke vloer theater
  • Openluchttheater 

Slide 12 - Tekstslide

Lijsttoneel
podium hoger dan de eerste rijen in de zaal en en zit een lijst van muren omheen, zodat het toneel eruit ziet als een schilderij

Slide 13 - Tekstslide

Vlakkevloertheater
Dit is een theater zonder verhoogd podium, waarbij het publiek meestal vanaf een oplopende tribune op het speelvlak kijkt. Hierdoor wordt de afstand tussen de acteurs en het publiek kleiner. 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een 'coulisse'?
A
De achterwand waar je afgaat
B
Waar je staat te wachten, voordat je op moet
C
Beweegbaar zijstuk van een toneeldecor
D
Persoon die je helpt met de tekst, wanneer je een black out hebt

Slide 15 - Quizvraag

WAT IS GRIMEREN?


Beschilderen van het gezicht en verdere middelen om op toneel een bepaald persoon of een type voor te stellen 

Slide 16 - Tekstslide

Locatietheater

Slide 17 - Tekstslide

Locatietheater
  • Anders dan in theatergebouw of openluchttheater
  • Vaak buiten: strand, duinen, bos, industrieterrein, treinstation
  • Plek-afhankelijk
  • Locatie versterkt verhaal
  • Unieke ervaring

Slide 18 - Tekstslide

Producent
- Producent:  een filmproducent is een persoon die verantwoordelijk is voor de productie van een bepaalde film. Hij of zij is degene die de financiën en de organisatie van een film overziet en op zoek gaat naar de financiële middelen.

Slide 19 - Tekstslide

Toneelbeeld
  • “still” uit de voorstelling. Alles wat je ziet als je het beeld stil zet: decor, licht, positie acteurs etc.)

Slide 20 - Tekstslide

Vormgeving spel

Lichaam van de acteur
Mimiek
Gebaren
Lichaamshouding
Handeling
Stemgebruik
Volume
Accent
Klankkleur
Intonatie
Gebruik van klemtonen
Timing
Emotie

Mise-en-Scene = gebruik van het speelvlak

Speelstijl = manier van spelen (realistisch, natuurlijk, absurd, slapstick)

Slide 21 - Tekstslide

Lichaam van de acteur

  • Mimiek (gezichtsuitdrukking)
  • Gebaren (zoals het trommelen met de vingers voor een nerveus type)
  • Lichaamshouding (zoals een stijve nek voor een koppig persoon, of het ingezakt zitten van een sloom figuur)
Handeling (roken, neuspeuteren, op het horloge kijken) 



Slide 22 - Tekstslide

Stemgebruik
  • Volume (hard of zacht)
  • Accent (stads- of streekaccent)
  • Klankkleur (hoog en licht of zwaar en donker)
  • Intonatie (veel of weinig variatie in toonhoogte)
  • Gebruik van klemtonen
  • Timing (langzaam of snel, pauzes)
  • Emotie (veel of weinig emotie in de stem 

Slide 23 - Tekstslide