PSE als bron van informatie

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
ChemieSecundair onderwijs

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Tekstslide

Periodiek systeem der elementen      

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 1

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 1: De atomen in het PSE zijn gerangschikt volgens ...
A
toenemend aantal protonen
B
toenemende massa
C
toenemend aantal neutronen
D
toenemend aantal elektronen

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 2

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 2a: Hoe noemt men de kolommen in het PSE?
A
Kolommen
B
rijen
C
groepen
D
perioden

Slide 8 - Quizvraag

Vraag 2b: Hoe noemt men de rijen in het PSE?
A
Kolommen
B
rijen
C
groepen
D
perioden

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 3

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 3: Wat is het verband tussen het periodenummer en de elektronenconfiguratie van een element?
A
periodenummer = aantal valentie-elektronen
B
periodenummer = hoogst bezette hoofdschil
C
periodenummer = aantal volle hoofdschillen
D
Er is geen verband

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 4

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 4: In welk blok zit helium?
A
s-blok
B
p-blok
C
d-blok
D
f-blok

Slide 21 - Quizvraag

He: 1s 2  
Het laatste elektron staat in 1s

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 5

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 5 :In welke periode en welk blok zit het element met volgende elektronenconfiguratie?

A
periode 4 en s-blok
B
periode 3 en d-blok
C
Periode 3 en s-blok
D
Periode 4 en d-blok

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Vraag 6

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 6: In het s- en p-blok (a-groepen) komt het groepsnummer
(Romeinse cijfers) overeen met:
Tip de edelgassen vormen een uitzondering.
A
Het aantal elektronen op de laatste SUBschil
B
Het aantal elektronen op de laatste HOOFDschil
C
Het aantal valentie-elektronen
D
Pffff… dat weet ik niet!

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 7

Slide 30 - Tekstslide


A
IVa
B
IVb
C
VIa
D
VIb

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 8

Slide 34 - Tekstslide


A
VIa
B
VIIIa
C
VIIIb
D
O

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

vraag 9 

Slide 41 - Tekstslide


A
groep IIa omdat het 2 valentie-elektronen heeft.
B
groep IIb omdat het 2 valentie-elektronen heeft.
C
groep Vb omdat het bij afgifte van 5 elektronen een stabiele configuratie verkrijgt.
D
groep IIIb omdat het bij afgifte van 3 elektronen een stabiele configuratie verkrijgt.

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Vraag 10

Slide 45 - Tekstslide


A
Tot groep IIa omdat het 2 valentie-elektronen heeft.
B
Tot groep XIIb omdat het 12 e moet afstaan om een stabiele configuratie te bekomen.
C
Tot groep IIb omdat het 2 e moet afstaan om een stabiele configuratie te bekomen.
D
Hoe moet ik dat nu weten??

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide