Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

brugklas havo
Welkom
Op tafel: 
Leesboek
Lesboek + schrift
laptop
 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

brugklas havo
Welkom
Op tafel: 
Leesboek
Lesboek + schrift
laptop
 

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van de les:

- Weet je wat een persoonlijk voornaamwoord is;
- Weet je wat een bezittelijk voornaamwoord is.
- Je weet wanneer je 'ze',  'hen' of 'hun' moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, ding of begrip.

Ze gaat naar de tandarts.
Hij is nogal lui.
Zij zijn een dagje bij ons.
Deze vulpen is van mij.

Slide 3 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp

ik, mij, me
jij, je, jou
hij, hem
zij, haar
u
het
Het persoonlijk voornaamwoord als voorwerpsvorm 

wij, we, ons
jullie
zij, ze
hen, hun

Slide 4 - Tekstslide

pers.vnw als onderwerp


Hij kan geweldig gamen.
Waarom doen jullie niet mee?

Deze persoonlijke voornaamwoorden staan in plaats van een zelfstandig naamwoord
pers.vnw als lijdend voorwerp


Ik heb haar gebeld.
We spraken bij ons af.

Slide 5 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp

ik, mij, me
jij, je, jou
hij, hem
zij, haar
u
het
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp

wij, we, ons
jullie
zij, ze
hen, hun

Slide 6 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is (bezit). 
Het staat voor het zelfstandig naamwoord (bezit).
Haar moeder.
Jouw nieuwe tas.
Onze vrienden.
Dit is mijn vulpen.

Let op:   Mijn  (bez. vnw)vulpen,    maar.....De vulpen is van mij (pers.vnw)

Slide 7 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord

mijn
jouw, je
zijn
haar
uw
Het bezittelijk voornaamwoord

onze, ons
jullie
hun

Slide 8 - Tekstslide

B-boek
Voor het overzicht zie blz. 64

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik kijk televisie met mijn broertje.
A
ik
B
mijn
C
televisie
D
broertje

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
zij
B
mij
C
zij én mij
D
altijd

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik geef het op.
A
ik
B
het
C
ik én het
D
op

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het woordje 'ik'?:
Ik wacht het nog even af.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
geen van beide
D
allebei

Slide 13 - Quizvraag

Let op!
Bij de woorden 'hun' , 'jullie' en 'ons' moet je goed kijken of het persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is.

Ik geef hun een cadeau.                         pers.vnw
Het is namelijk hun jubileum.              bez.vnw

Wie wil ons huis kopen?
Zij willen het huis van ons overnemen.

Slide 14 - Tekstslide

Is 'ons' persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Zij kijkt ons indringend aan.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 15 - Quizvraag

Is 'ons' persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Ons idee is om een taart te bakken.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 16 - Quizvraag

zijn/hen of hun?
1. Zij (onderwerp) gaan naar het feest. 
> Onderwerp? dan zij.
2.Wij vragen dat aan hen.?   Na een voorzetsel?  altijd hen.
3.Hun gebruik je alleen als het een meewerkend voorwerp is.
bijv. Dat zijn hun spullen, maar
Deze spullen zijn van hen. Waarom denk je???



Slide 17 - Tekstslide

Opdracht: Vul in hen/hun/ze
1. Als je kleine neefjes komen spelen, moet je goed op…………. …. letten.
2. Ik heb leuke vrienden, maar ik zou nooit met …………… op vakantie gaan.
3. …… ……gaan op vakantie naar Italië.
4. …… ………nemen ………….kampeerspullen mee.


Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
mk. H4.8 opdr. 6,7,9,10 online. Gebruik de theorie van blz. 63 en 64


Daarna Versterk jezelf

Slide 19 - Tekstslide