De rol van DNA

Hoofdstuk 3 De rol van DNA
3.1 Bouw van DNA
3.2 Verband tussen DNA, genen en eiwitten
3.3 Bouw van een eiwit

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurwetenschappenSecundair onderwijs

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 De rol van DNA
3.1 Bouw van DNA
3.2 Verband tussen DNA, genen en eiwitten
3.3 Bouw van een eiwit

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les kan je:
  • verwoorden hoe een DNA-molecule is opgebouwd
  • verwoorden wat een gen is
  • verwoorden hoe een eiwit is opgebouwd
  • verwoorden wat een mutatie is

Slide 2 - Tekstslide

3.1 Bouw van een DNA -molecule

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht: Bekijk de lesvideo en beantwoord nadien de vragen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat is het verband tussen DNA en chromatinevezels?
A
DNA bestaat uit chromatinevezels en eiwitten
B
eiwitten bestaan uit chromatinevezels en DNA
C
chromatinevezels bestaan uit DNA en eiwitten
D
eiwitten en DNA bestaan uit chromatinevezels

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel DNA zit er in de celkern van één cel?

Slide 7 - Open vraag

Waar of niet waar: In een huidcel en een zenuwcel zit dezelfde DNA-code
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

De ene streng van DNA heeft de code:
AACCTCGT
Welke code zit er in de andere streng?
A
AACCTCGT
B
TTGGAGCA
C
TCGAGGTT
D
AAGGAGCT

Slide 9 - Quizvraag

3.2 Verband tussen DNA, genen en eiwitten
3.3 Bouw van een eiwit 

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht: Bekijk de lesvideo en beantwoord de vragen.

Slide 11 - Tekstslide

0

Slide 12 - Video

Geef nog een ander (dan in de video) voorbeeld van een erfelijk kenmerk.

Slide 13 - Open vraag

Hoe worden de bouwsteentjes van een eiwit genoemd?

Slide 14 - Open vraag

Waar in de cel worden de aminozuren aan elkaar geschakeld tot een eiwit? (= plaats in de cel waar een eiwit gemaakt wordt)
A
op het Golgi-apparaat
B
op de ribosomen
C
in de celkern
D
in de mitochondrie

Slide 15 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist?
Een gen...
A
is een stukje DNA met de code voor een eiwit
B
is een eiwit met de code van DNA
C
is synoniem voor DNA
D
is een code voor de aanmaak van een aminozuur

Slide 16 - Quizvraag

Opmerking: mutaties
Wat is een mutatie?
Voorbeelden van mutaties bij de mens

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Waar of niet waar: Een mutatie is steeds nadelig voor een organisme
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Wat heb je deze les geleerd?
Beantwoord de vragen op volgende dia's

Slide 20 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?
1. Uit welke 4 soorten bouwteentjes bestaat DNA?

Slide 21 - Open vraag

Wat heb je deze les geleerd?
2. Wat is een gen?

Slide 22 - Open vraag

Wat heb je deze les geleerd?
3. Uit welke bouwsteentjes bestaat een eiwit?

Slide 23 - Open vraag

Wat heb je deze les geleerd?
4. Wat is een mutatie?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide