Par. 1.1 & 1.2 (Crossing Borders & Listening)

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hello!!!!!

Slide 2 - Tekstslide

Today's Lesson
  1. Introduction
  2. Getting Started
  3. Weektaak + 1Blik Agenda
  4. Crossing Borders: Intro
  5. Grammar
  6. Prep Time.

Slide 3 - Tekstslide

All right... Alright?

Let's look at All Right...

Slide 4 - Tekstslide

All Right aanmelden
  1. Go to https://kcmavo.itslearning.com/
  2. Log in
  3. Go to 'methodes'
  4. Choose All Right Engels
  5. Fill in the code: m1A: 344187  m1B: 148159       m1C884784 m1T: 553321
  6. Go to Unit 1: Crossing Borders  

Slide 5 - Tekstslide

Self-study
- Weektaak: Ma 12 / di 13 sept 
  • mk S1.2 Listening: 
      opdracht 1 t/m 11
  • mk S1.3 speaking
  • mk S1.4 reading
  • L: studybox pg 44 -48 (practice online)




Slide 6 - Tekstslide

Unit 1 Crossing Borders: L1 

Slide 7 - Tekstslide

Lesson 1 pg 10/11
  • Read pg 10.
  • Watch James Corden.
  • Do ex. 2 a + check

Slide 8 - Tekstslide

Lesson 2 pg 12/13
  • Read pg 12/13.
  • Watch Michael.
  • Do ex. 1 & 3 (check)
  • Do ex. 2 & 4 (check)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

PERSONAL PRONOUNS

Persoonlijke voornaamwoorden zeggen iets over de persoon die iets doet.

She is very sweet.
They are always late.
Why do you like him?

Slide 11 - Tekstslide

Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord is:
A
hij
B
waar
C
huis
D
Susan

Slide 12 - Quizvraag

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 13 - Quizvraag

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 14 - Quizvraag

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 15 - Quizvraag

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they

Slide 16 - Quizvraag

Possessive

PRONOUNS


Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat iets (ding of dier) het bezit is van een persoon.

She is very sweet. I like her dress.
They are always late. I hate their work.
Why do you like him? I like his smile.

Slide 17 - Tekstslide

Uitleg ...
  • my           mijn
  • your         jouw / uw
  • his           zijn
  • her           haar
  • its            zijn / haar
  • our           ons / onze
  • your         jullie / uw
  • their         hun

Slide 18 - Tekstslide

She has a book.
It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its

Slide 19 - Quizvraag

We are called Smith.
____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our

Slide 20 - Quizvraag

The cat has a collar.
____ collar is the colour red.
A
her
B
his
C
its
D
our

Slide 21 - Quizvraag

Susan and Mike are twins.
____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his

Slide 22 - Quizvraag

Lesson 2 pg 16
  • Read pg 16.
  • Listen to Tutor Time
  • Do ex. 9/10 (check)
  • Do ex. 11 (check)

Slide 23 - Tekstslide

  Tips/Tops/Questions

Slide 24 - Tekstslide

Self-study
- Weektaak: Ma 12 / di 13 sept 
  • mk S1.2 Listening: 
      opdracht 1 t/m 11
  • mk S1.3 speaking
  • mk S1.4 reading
  • L: studybox pg 44 -48 (practice online)




Slide 25 - Tekstslide