Bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les
Ken je de regels van het bijvoeglijk naamwoord.
Kun je het bijvoeglijk naamwoord vrijwel altijd juist toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Basisregel
Meestal eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een -e.
Staat er de, het, dit, die, dat of deze voor het bijvoeglijk naamwoord, dan schrijf je -e.
Bijvoorbeeld:
De mooie fiets
Het knappe meisje
Die blauwe jas

Slide 4 - Tekstslide

De ... (zwart) kat

Slide 5 - Open vraag

Het ... (lief) konijn

Slide 6 - Open vraag

Uitzondering: een
Staat het woord een voor een bijvoeglijk naamwoord, dan kijk je of het zelfstandig naamwoord een de-woord of een het-woord is.
Is het zelfstandig naamwoord een de-woord, dan schrijf je wel een -e. Is het zelfstandig naamwoord een het-woord, dan schrijf je geen -e.

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
De grote tractor - een grote tractor
De zwarte tas - een zwarte tas
De lelijke hond - een lelijke hond
Het kleine vliegtuig - een klein vliegtuig
Het moeilijke boek - een moeilijk boek
Het zwarte tasje - een zwart tasje

Slide 8 - Tekstslide

Een ... (lief) konijn

Slide 9 - Open vraag

Een ... (groen) plant

Slide 10 - Open vraag

Een ... (braaf) paard

Slide 11 - Open vraag

Uitzondering: stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Als een bijvoeglijk naamwoord aangeeft van welke stof/materiaal een zelfstandig naamwoord gemaakt is, dan schrijf je -en.
De houten tafel
De metalen fiets
De gouden medaille
Een rieten dak

Slide 12 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Maar als het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord een woord uit een andere taal is, dan schrijf je geen -e of -en.
Bijvoorbeeld:
Een plastic bekertje
De polyester tas
Een acryl kledingstuk

Slide 13 - Tekstslide

Het ... (brons) beeld

Slide 14 - Open vraag

De ... (eik) tafel

Slide 15 - Open vraag

Het ... (aluminium) bord

Slide 16 - Open vraag

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Als een voltooid deelwoord eindigt op -d of -t, zet je er een -e achter en schrijf je het zo kort mogelijk.
De trui is gekocht - de gekochte trui
De bloem is gezeefd - de gezeefde bloem
De weg is verbreed - de verbrede weg
Let op als er -dd of -tt nodig is voor de uitspraak:
De plant is verpot - de verpotte plant  

Slide 17 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Als een voltooid deelwoord eindigt op -en, schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord precies hetzelfde.
Het ei is gevallen - het gevallen ei
De race is gelopen - de gelopen race

Slide 18 - Tekstslide

De ... (openen) mail

Slide 19 - Open vraag

Het ... (redden) kind

Slide 20 - Open vraag

De ... (vallen) jongen

Slide 21 - Open vraag

Een ... (primair) kleur

Slide 22 - Open vraag

Een ... (zilver) schoteltje

Slide 23 - Open vraag

Een ... (wit) tasje

Slide 24 - Open vraag

De ... (hout) schutting

Slide 25 - Open vraag

De ... (hard) straling

Slide 26 - Open vraag

Het ... (kneden) deeg

Slide 27 - Open vraag

De ... (officieel) opening

Slide 28 - Open vraag

Het ... (loslaten) dier

Slide 29 - Open vraag

Verder oefenen
Maak de volgende twee oefeningen.
https://leestrainer.nl/Spelling/bijvoeglijke/naamwoorden.htm
https://leestrainer.nl/Leerlijn%20werkwoorden/Oefeningen/VD%20als%20bijv%20nw.htm

Slide 30 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 31 - Tekstslide