Hoofdstuk 1 Inkomsten en uitgaven

Inkomsten en uitgaven
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
M&MVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn inkomsten?

Slide 2 - Woordweb

Wat zijn uitgaven?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Geld krijgen of verdienen
Iedereen vindt het leuk om geld te krijgen. 
En iedereen vindt het handig om geld te hebben.
Zonder geld krijg je in winkels niets.
Er zijn 2 manieren om aan geld te komen:
-je kunt het krijgen
-je kunt het verdienen.

Inkomsten
Geld dat je krijgt of verdient heet inkomsten. 
Bijvoorbeeld zakgeld, kleedgeld, loon of salaris.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn jouw inkomsten?

Slide 6 - Woordweb

Wat zijn inkomsten?
A
Statiegeld als je lege flessen inlevert
B
stagevergoeding
C
cadeautje voor een vriend(in)
D
kleedgeld

Slide 7 - Quizvraag

Wat is kleedgeld?
A
geld dat je verdient met een baantje
B
geld dat je met regelmaat van je ouders krijgt
C
geld dat je krijgt voor kleding
D
geld dat je voor je rapport krijgt

Slide 8 - Quizvraag

Wat is zakgeld?
A
geld dat je verdient met een baantje
B
geld dat je met regelmaat krijgt van je ouders
C
geld dat je krijgt voor kleding
D
geld dat je voor je rapport krijgt

Slide 9 - Quizvraag

Zakgeld en kleedgeld
Zakgeld en kleedgeld zijn bedragen die je van je ouders of verzorgers krijgt. Iedereen krijgt een ander bedrag. Dat is afhankelijk van je uitgaven. Maar ook met de hoeveelheid geld die je ouders of verzorgers kunnen missen. 

Het is slim om met je ouders of verzorgers afspraken te maken over je zakgeld en je kleedgeld.

Slide 10 - Tekstslide

Luna is 14 jaar. Wat zijn haar inkomsten?
A
5 euro zakgeld per week
B
40 euro kleedgeld per maand
C
klusjes bij opa en oma (10 euro verdienen per maand)
D
ze moet haar telefoon abonnement betalen (15 euro)

Slide 11 - Quizvraag

Salaris
Geld dat je verdient heeft salaris of loon. Het is afhankelijk van je baan hoeveel geld je verdiend. De directeur van een bedrijf verdient veel. Iemand achter de kassa verdient minder. 
Als je veel werk, verdien je meer dan als je een paar uur per week werkt.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is fulltime werken?

Slide 13 - Woordweb

Wat is parttime werken?

Slide 14 - Woordweb

Fulltime werken: 
je werkt fulltime als je 5 dagen in de week werkt.

Parttime werken:
Je werkt parttime als je een deel van de week werkt of halve dagen werkt.

Slide 15 - Tekstslide

Je werkt fulltime wanneer je 2 dagen in de week werkt.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Je werkt parttime wanneer je 5 dagen in de week werkt.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Waar kun je in het dagelijkse leven geld aan uitgeven?

Slide 18 - Woordweb

Uitgaven
Geld dat je uitgeeft heet uitgaven.
Er zijn verschillende soorten uitgaven.
Bijvoorbeeld: boodschappen, cadeautjes, uitgaan, geld voor je telefoon, huur, gamen, een nieuwe tablet.

Slide 19 - Tekstslide

Wat zijn uitgaven?
A
nieuwe schoenen
B
kaartje voor de bioscoop
C
zakgeld
D
cadeautje voor een vriend(in)

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een kasboek?
in een kasboek houd je bij wat je inkomsten en je uitgaven zijn. 

Je schrijft precies op:
-hoeveel je binnenkrijgt (inkomsten)
-hoeveel je uitgeeft (uitgaven)

Je schrijft bij alle inkomsten en uitgaven ook nog:
-wanneer (datum)
-waarvoor (omschrijving)


Slide 21 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk om een kasboek bij te houden?

Slide 22 - Open vraag

Aan het einde van de week (of maand) tel je alle inkomsten bij elkaar op. 
En alle uitgaven. 
Deze optelsom heet een totaal. 

Heb je alles uitgerekend dan weet je wat je hebt verdiend en hebt uitgegeven. 
Dan heb je een mooi overzicht of je teveel of te weinig geld hebt uitgegeven. 
Maar ook of je iets moet veranderen aan je uitgaven patroon of dat je juiste meer moet gaan werken. 

Met een kasboek heb je een overzicht over je inkomsten en je uitgaven.

Slide 23 - Tekstslide