Woordvolgorde

Vandaag
  • Stukje ontleden
  • Woordvolgorde in het Engels
  • Oefeningen 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EnglishTertiary Education

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Stukje ontleden
  • Woordvolgorde in het Engels
  • Oefeningen 

Slide 1 - Tekstslide

Zinsontleden
Zinnen ontleden is een handige vaardigheid die veel te maken heeft met het leren van de woordvolgorde in het Engels.
Vandaag behandelen we:
  • Onderwerp
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Zinsontleden: Onderwerp
Het onderwerp van de zin, in zowel NL als Engels is het persoon of het ding die iets doet
De beste manier om het onderwerp te vinden in de zin is te vragen "wie of wat [werkwoord]"


Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld:
The rose smells nice

vraag: Who or what smells nice?
Antwoord: The rose.

The rose is het onderwerp van de zin.

Slide 4 - Tekstslide

Oefeningen
Van de volgende dikgedrukte woorden , welke zijn de onderwerpen en welke de werkwoorden?

  1. The dog shivered
  2. An owl shrieked
  3.  The moon shone in the night
  4. We walked down the street
  5. Mr. Harris always looks happy


Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden
Van de volgende dikgedrukte woorden , welke zijn de onderwerpen en welke de werkwoorden?

  1. The dog shivered                                     Werkwoord
  2. An owl shrieked                                           Onderwerp
  3.  The moon shone in the night                 Werkwoord
  4. We walked down the street                     Werkwoord
  5. Mr. Harris always looks happy                  Onderwerp


Slide 6 - Tekstslide

Dus...
Het onderwerp van een zin is een wie / wat die iets doet.
Een onderwerp kan dus nooit een werkwoord zijn.
Je kan het onderwerp vinden door het werkwoord in de zin op te sporen en je de vraag te stellen:

Who or what verbs/verbed 

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord dat terug slaat op het onderwerp. 
Heb je het onderwerp gevonden, dan heb je eigenlijk al de persoonsvorm automatisch gevonden.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld:
The rose smells nice
Ow: (What smells nice?) = The Rose
Persoonsvorm = The rose does what? It smells 

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm
Je kunt de persoonsvorm dus vinden door de vraag te stellen

Onderwerp does what? It ...

Het werkwoord wat je dan vind is de persoonsvorm.


Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm
Een belangrijk kenmerk van de persoonsvorm is dat hij méé veranderd met het onderwerp/tijd.
Bijvoorbeeld:
I clean every day
I cleaned yesterday
Of:
I clean every day
She cleans every day

Slide 11 - Tekstslide

Oefening
Bedenk de vraag en schrijf op welk woord de persoonsvorm is.
  1. Nancy cleans everyday
  2. Willow never watches T.V.
  3. Henry wants a playstation for his birthday
  4. Ron often goes to school alone
  5. I do not drink beer, thank you! 

Slide 12 - Tekstslide

Antwoorden
  1. Vraag: What does Nancy do everyday?
    Antwoord: She cleans , P.V.: To clean
     
  2. Vraag: What does Willow never do?
    Antwoord: She never watches T.V., P.V.: To watch T.V.
     
  3. Vraag: What does Henry do? 
    Antwoord: He wants , P.V.: To wanta

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden

  1. Vraag: What does Ron often do?
    Antwoord He  goes, P.V.: To go

  1. Vraag: What do I not do?
    Antwoord: Drink beer, P.V.: To drink 

Slide 14 - Tekstslide

Let op:
Let vooral goed op in zinnen met meerdere werkwoorden. 
Alle werkwoorden van de zin samen noemen we het gezegde, maar één werkwoord is de persoonsvorm.

De persoonsvorm geeft altijd de tijd en het getal aan
-ing vormen, voltooide deelwoorden of hele werkwoorden kunnen nooit de persoonsvorm zijn.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld
We have waited for hours

Vraag: Wat deden wij?
Antwoord: We have (P.V.)
Have waited (Gezegde)


Slide 16 - Tekstslide

Dus...
Persoonsvorm = het werkwoord in de zin dat méé veranderd met het onderwerp

Slide 17 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdende voorwerp in een zin is een persoon of ding waar iets mee gedaan wordt.
Bijvoorbeeld:
Cato and Finn built a treehouse

a treehouse is het lijdende voorwerp. Die wordt namelijk gebouwd!v

Slide 18 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Om tot het lijdende voorwerp te komen wordt de vraag gesteld:
"Wie of wat + onderwerp + gezegde" 

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld:
Janna wrote a long letter to her friend Robert.
O.w.: Who or what wrote a long letter to her friend robert?
Janna
Gezegde: wrote
Vraag:
Who or what wrote Janna?
A long letter = lijdende voorwerp

Slide 20 - Tekstslide

Woord volgorde
Wie doet wat wanneer en waar
Dus
O.w. + Persoonsvorm/gezegde + lijdend/meewerkend voorwerp + tijd + plaats

Slide 21 - Tekstslide

Woord volgorde
Janna wrote a long letter  at night in the kitchen

Janna
Onderwerp
Wie
Wrote
Persoonsvorm
doet
A long letter
Lijdend voorwerp
wat
At night
Tijd
wanneer
In the kitchen
Locatie
Waar

Slide 22 - Tekstslide

Oefeningen
Zet de woorden in de juiste volgorde!
1. Have played / my brothers / every night / poker / in the living room
2. Every day / barks at / the dog / the man / in the store
3. Ron and Hermione / in the middle of the night / are running / in the castle /  to Harry Potter / 

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden
Wie doet wat wanneer en waar
1. My brothers have played poker every night in the living room
2. The dog barks at the man every day in the store
3. Ron and Hermione are running to Harry Potter in the middle of the night in the castle

Slide 24 - Tekstslide