WOE 31/01/2024 2A - LEESVAARDIGHEID herhaling

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

OPDRACHT
Learnbeat: 
Maak de oefentoets Signaalwoorden en tekstverbanden. Kijk de toets na van een klasgenoot en geef feedback

Klaar? 
In duo's - opdracht 4 blz. 76

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 
  • Hoofd- en bijzaken
  • Kernzinnen
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Feiten, meningen en argumenten
  • Kritisch lezen
  • Tekst en publiek

Slide 3 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
LEERDOELEN -
Wat moet ik kennen/kunnen:

Ik kan het onderwerp van een tekst bepalen
Ik kan de hoofdgedachte bepalen van een tekst
Ik kan de hoofd- en bijzaken onderscheiden in een tekst

Slide 4 - Tekstslide

STARTOPDRACHT
Schrijf op in je schrift:
Wat weet je nog van de hoofdgedachte?
Wat is een hoofdzaak en bijzaak?





Wat is het onderwerp van deze tekst?
Wat is de hoofdgedachte?
Benoem een hoofdzaak en een bijzaak.




Slide 5 - Tekstslide

 hoofdgedachte

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Let op!
De hoofdgedachte bestaat uit één of twee zinnen en geeft kort aan waar de tekst over zal gaan.

Begin deze zinnen nooit met Over. . .   of Dat. . .

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken: de belangrijkste informatie in een tekst.
--> staan vaak op voorkeursplaatsen in de tekst, zoals de inleiding en het slot. 
Bijzaken: wat niet zo belangrijk is. 
Vaak voorafgegaan door een signaalwoord. 

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdzaken en bijzaken
De belangrijke informatie in een tekst noem je de hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is zijn de bijzaken.

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdzaken
Voorkeursplaatsen tekst:
Inleiding & slot

Voorkeursplaatsen alinea:
Kernzin

Slide 12 - Tekstslide

OPDRACHT - duo's
Maak minimaal 5 vragen met een antwoordmodel voor de oefentoets.
Plak de vragen, teksten en antwoorden in een worddocument en lever deze in. 
De vragen verwerk ik in de oefentoets op Learnbeat.

Belangrijkste is het formuleren van vragen en de antwoorden! 
Bedenk goede vragen, bijvoorbeeld:
Kun je het chronologisch verband illustreren met een voorbeeldzin?
Kun je onderscheid maken tussen hoofdzaak en bijzaak? Geef een voorbeeldzin.
Sorteertaak maken: welk signaalwoorden hoort bij welk verband?

Hoofd- en bijzaken
Kernzinnen
Tekstverbanden en signaalwoorden
Feiten, meningen en argumenten

timer
20:00

Slide 13 - Tekstslide

Kernzinnen
LEERDOELEN -
Wat moet ik kennen/kunnen:

Ik kan de kernzinnen benoemen van alinea’s in een tekst
Ik kan bepalen welk deelonderwerp bij welke alinea hoort



Slide 14 - Tekstslide

Kernzinnen 
Bijna iedere alinea heeft hoofd- en bijzaken.
De hoofdzaak van een alinea staat in de kernzin. --> de eerste, tweede of laatste zin van een alinea. 
Om de kernzin heen vind je vaak een uitleg of voorbeeld.

Slide 15 - Tekstslide

Schema / samenvatting 
De tekst moet ook worden onthouden... 
Hoe? --> Schema of samenvatting


Slide 16 - Tekstslide

Schema van een tekst maken
1. Lees de tekst goed door.
2. Onderstreep de hoofdzaken. Let hierbij op voorkeursplaatsen en opvallend gedrukte woorden.
3. Noteer de belangrijkste informatie uit de tekst en werk hierbij met nummers, dots, streepjes en pijlen.

Slide 17 - Tekstslide

Inleiding - middenstuk - slot
  • In de inleiding vertelt de schrijver meestal waar de tekst over gaat. Jij weet dan of je de rest van de tekst ook wil lezen. Meestal is de inleiding één alinea. 
  • In het middenstuk vertelt de schrijver meer over het onderwerp. Het middenstuk bestaat meestal uit meerdere alinea's. In iedere alinea wordt iets verteld over het onderwerp.
  • In het slot maakt de schrijver een duidelijk einde aan de tekst. Meestal bestaat het slot uit één alinea.

Slide 18 - Tekstslide

Onderwerp, deelonderwerp, alinea & tussenkopje

  • Nadat je een tekst oriënterend hebt gelezen, kun je in een paar woorden aangeven wat het onderwerp van de tekst is.
  • Een onderwerp bestaat vaak uit verschillende stukjes. Die stukjes noemen we deelonderwerpen.
  • Het stukje tekst over een deelonderwerp is een alinea.
  • Boven een alinea kán een tussenkopje staan. Een tussenkopje geeft aan waar de alinea over gaat.

Slide 19 - Tekstslide

Samenvatting 
  • Hoofdzaken: hierin staat de belangrijkste informatie.

  • Kernzin: de hoofdzaak van een alinea staat in de kernzin.

  • Bijzaken: minst belangrijke zaken.

  • Samenvatting: de belangrijkste informatie uit de tekst opschrijven: alle kernzinnen en de hoofdgedachte. 

Slide 20 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden 
LEERDOELEN -
Ik kan tekstverbanden herkennen in een tekst 
Ik kan de bijbehorende signaalwoorden benoemen


Slide 21 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
tekstverband
signaalwoorden
chronologisch
daarna, vervolgens, dan
opsommend
ten eerste, ook, bovendien
tegenstellend
maar, echter, in tegenstelling tot
toelichtend
bijvoorbeeld, zo, neem nou
concluderend
dus, daarom, concluderend, dat houdt in
redengevend (waarom iemand iets doet)
omdat, daarom, dus, want, dankzij
oorzakelijk (waardoor iets gebeurt)
doordat, daardoor, als gevolg van
doel-middel
opdat, zodat, om te, door middel van
vergelijkend
zoals, in vergelijking met, als, evenals...
samenvattend
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Slide 22 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten 
LEERDOELEN -
Ik weet wat feiten en meningen zijn
Ik kan feiten, meningen en argumenten herkennen in een tekst.




Slide 23 - Tekstslide

Feiten en meningen

Slide 24 - Tekstslide

Feit
Een feit is iets wat werkelijk zo is
Een feit is iets wat echt is gebeurd
Een feit kun je controleren
Een feit is iets dat vaststaat en dat je kunt bewijzen (objectief)


Slide 25 - Tekstslide

Mening

Een mening is wat een persoon van iets vindt.
Een mening staat niet vast, het is persoonlijk en een mening kan per persoon verschillen (subjectief)

Andere woorden voor mening zijn:
standpunt, oordeel, opinie en opvatting.

Slide 26 - Tekstslide

Argument
Een goed argument is op feiten of concrete voorbeelden gebaseerd en is relevant voor je standpunt

Bijvoorbeeld:
Kinderen zouden dagelijks minstens 8 uur slaap moeten krijgen, want studies laten zien dat voldoende slaap hun concentratie verbetert en het risico op gezondheidsproblemen vermindert. 

Slide 27 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide