In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
VOA
Kijk uit waar je loopt!
minder gevaar bij het lopen
val niet van de trap
Slide 1 - Tekstslide
Vallen
Slide 2 - Woordweb
Doel:
Aan het eind van de les weet je hoe je de kans op vallen kunt verkleinen tijdens het lopen en het traplopen.
Slide 3 - Tekstslide
Een ladder heeft een boven- en een
A
vies
B
stroeve
C
onderkant
D
stabielst
Slide 4 - Quizvraag
Je glijdt gemakkelijk van een sport (trede) af als deze _____ is.
A
vies
B
drie
C
vrije
D
armen
Slide 5 - Quizvraag
De ladder is het ____ als je de ladder beklimt met je gezicht naar de ladder toe.
A
Stabielst
B
voeten
C
drie
D
stroeve
Slide 6 - Quizvraag
Je betreedt een ladder altijd met ____ contactpunten
A
Stabielst
B
voeten
C
drie
D
stroeve
Slide 7 - Quizvraag
Als je _____ tegen de onderkant van je ladder staan en je ____ gestrekt zijn, staat de ladder goed.
A
vrije - stroeve
B
voeten - armen
C
drie - armen
D
stabielst - onderkant
Slide 8 - Quizvraag
De ladder moet op een ____ ondergrond staan
A
vrije
B
stabielst
C
stroeve
D
vies
Slide 9 - Quizvraag
Kijk uit waar je loopt!
Wie is er nu niet eens uitgegleden of gestruikeld? Op je stage moet je struikelen zoveel mogelijk voorkomen. Er zijn een aantal oorzaken van struikelen, vertappen en uitglijden.
Slide 10 - Tekstslide
losliggende tegels
Je kunt al struikelen over een losse of scheve stoeptegel.
Slide 11 - Tekstslide
Klein hoogteverschil
Je kunt over een drempel struikelen. Het is fijn als er geen drempels zijn op je werkplek. De vloer moet zoveel mogelijk vlak zijn. Dan struikel je ook niet.
Slide 12 - Tekstslide
groter hoogteverschil
Soms is een afstap net te hoog. Je kunt dan vallen of je enkel verstuiken.
Slide 13 - Tekstslide
Moeite met lopen
Heb je moeite met lopen dan kun je eerder vallen.
Slide 14 - Tekstslide
Losse ondergrond
In het bos met een niet-egale (=niet vlakke) bodem of rul zand moet je goed opletten. Anders struikel je.
Slide 15 - Tekstslide
Gladde vloer
Als iemand de vloer heeft gedweild, is de vloer erg glad. Je kunt uitglijden over een gladde vloer.
Slide 16 - Tekstslide
Rennen
Als je rent, kun je minder goed op de vloer letten. Je kunt dan gemakkelijk struikelen.
Slide 17 - Tekstslide
Je kunt struikelen over een losliggende tegel
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
Je kunt uitglijden op een stroeve vloer
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Als je rent, kun je gemakkelijk vallen
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Welk woord hoort er niet tussen
A
uitglijden
B
verstappen
C
vallen
D
zitten
Slide 21 - Quizvraag
Maak opdracht 17 in je map
blz 83
timer
3:00
Slide 22 - Tekstslide
Minder gevaar bij het lopen
We lopen dagelijks zonder erbij na te denken. Maar zelfs lopen kan gevaarlijk zijn. Met deze tips loop je zo veilig mogelijk.
Slide 23 - Tekstslide
Goed ontwerpen
De architect moet bij het ontwerp rekening houden met onveilige situaties. De architect gebruikt daarom geen gladde tegels in een keuken. Wel een wat ruwere vloer
Slide 24 - Tekstslide
goede schoenen
Schoenen met een antislipzool zijn belangrijk. de antislipzool zorgt voor meer grip op bijvoorbeeld gladde vloeren. De bananenschil wordt dan verpletterd. Je glijdt niet uit.
Slide 25 - Tekstslide
Kijk waar je loopt
Kijk waar je loopt. Draag geen grote voorwerpen. Je kunt dan niet zien waar je loopt
Slide 26 - Tekstslide
Let op
Je moet goed opletten als je loopt. Speel bijvoorbeeld niet met je telefoon tijdens het lopen.
Slide 27 - Tekstslide
Ruim op
Als je troep of gereedschap op de werkplek laat liggen, kan er iemand over uitglijden of struiklenen. Dit noemen we good housekeeping. Zorg dus voor een opgeruimde werkplek.
Slide 28 - Tekstslide
Blijf op het pad
Waarom naast het pad lopen als het niet hoeft? het pad is gemaakt om over te lopen.
Slide 29 - Tekstslide
Maak opdracht 19
blz 84 in je map
Slide 30 - Tekstslide
Wanneer doe je het goed?
Je zorgt voor een rommelige werkplek
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quizvraag
Wanneer doe je het goed?
Je loopt naast de looppaden
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quizvraag
Wanneer doe je het goed?
Je moet opletten als je loopt
A
waar
B
niet waar
Slide 33 - Quizvraag
Wanneer doe je het goed?
Je draagt schoenen met een antislipzool
A
waar
B
niet waar
Slide 34 - Quizvraag
Welke tips zijn er om gevaren tijdens het lopen te verkleinen?
Slide 35 - Woordweb
Wat is good housekeeping?
Slide 36 - Open vraag
Val niet van de trap!
Opeens is de trap een treetje korter of langer dan je dacht. Dat heb je vast wel eens gehad. Je kunt dan vervelend vallen.
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Video
gelijke stappen
De staphoogte tussen de treden moet steeds even groot zijn. Anders is het steeds weer een verrassing wanneer je voet de treden raakt.
Slide 39 - Tekstslide
leuning
Een trap heeft een leuning. Gebruik die. Daardoor heb je een extra punt om je vast te houden.
Slide 40 - Tekstslide
Goed zicht
Je moet de eerste en laatste trede goed kunnen zien. Je weet dan waar de trap begint en eindigt.
Slide 41 - Tekstslide
achterstevoren
Als de trap steil is, kun je hem beter achterstevoren aflopen. Als je dan valt, val je naar de trap toe en niet naar beneden.
Slide 42 - Tekstslide
Zware voorwerpen
Probeer niet met zware voorwerpen een trap op of af te lopen. Ze verstoren je evenwicht, waardoor je sneller valt, kijk of je zware voorwerpen met een lift kunt verplaatsen.
Slide 43 - Tekstslide
Je kunt van de trap vallen. Hoe voorkom je dit?
Je vervoert zware voorwerpen bij voorkeur via de trap
A
waar
B
niet waar
Slide 44 - Quizvraag
Je kunt van de trap vallen. Hoe voorkom je dit?
Je gebruikt een leuning als je de trap op en af gaat
A
waar
B
niet waar
Slide 45 - Quizvraag
Je kunt van de trap vallen. Hoe voorkom je dit?
Je loopt een steile trap altijd achterste voren af
A
waar
B
niet waar
Slide 46 - Quizvraag
Je kunt van de trap vallen. Hoe voorkom je dit?
Je moet de eerste en laatste trede van de trap goed kunnen zien
A
waar
B
niet waar
Slide 47 - Quizvraag
Maak opdracht 23
blz 86 in je map
Slide 48 - Tekstslide
Geef 1 tip tegen vallen tijdens het lopen of op de trap
Slide 49 - Open vraag
Als ik hierover een toets moet maken, haal ik een voldoende