H3A donderdag

Herzlich Willkommen!
Deze les: 
- Voorbereiding proefwerkweek
- Info portfolio
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen!
Deze les: 
- Voorbereiding proefwerkweek
- Info portfolio

Slide 1 - Tekstslide

Toetsstof proefwerkweek
- Grammatik C van Kapitel 5
- Grammatik C van Kapitel 6
- Lernliste D + Lernliste J-II-III van Kapitel 6
- Leesvaardigheid 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Als een werkwoord in het Nederlands sterk is, is dat in het Duits meestal ook zo.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

De klinker van sterke werkwoorden in het Duits verandert alleen in de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden gaat de "(FE)ESTTENTEN"-regel gewoon op.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Zwak werkwoord
machen

ich mache
du machst
er/sie/es/man macht
wir machen
ihr macht
sie/Sie machen

Sterk werkwoord
schlafen

ich schlafe
du schläfst
er/sie/es/man schläft
wir schlafen
ihr schlaft
sie/Sie schlafen
Welk verschil tussen het sterke en zwakke werkwoord zie je?
En welke overeenkomst?

Slide 7 - Tekstslide

Zwak werkwoord
machen

ich mache
du machst
er/sie/es/man macht
wir machen
ihr macht
sie/Sie machen

Sterk werkwoord
schlafen

ich schlafe
du schläfst
er/sie/es/man schläft
wir schlafen
ihr schlaft
sie/Sie schlafen
Verschil: bij het sterke werkwoord komt bij du en er/sie/es/man een Umlaut op de a
Overeenkomst: de uitgangen (alles na de stam van het werkwoord) zijn hetzelfde

Slide 8 - Tekstslide

Er ... die Tasche von seiner Freundin.
A
tragt, want het werkwoord is zwak
B
trägt, want het werkwoord is sterk
C
trägt, want het werkwoord is zwak
D
tragt, want het werkwoord is sterk

Slide 9 - Quizvraag

Du ... deine Haar täglich.
A
wäscht, want het werkwoord is sterk
B
wascht, want het werkwoord is zwak
C
wäscht, want het werkwoord is zwak
D
wascht, want het werkwoord is sterk

Slide 10 - Quizvraag

Was ... ihr von Ökokleidung?
A
hält
B
hältet
C
haltet
D
halten

Slide 11 - Quizvraag

Meine Schwester ... nicht gerne Auto.
A
fahrt
B
fährt
C
fahre
D
fährst

Slide 12 - Quizvraag

Sterke werkwoorden met een "e" in de stam
Zwak werkwoord
stellen

ich stelle
du stellst
er/sie/es/man stellt
wir stellen
ihr stellt
sie/Sie stellen
Sterk werkwoord
sprechen

ich spreche
du sprichst
er/sie/es/man spricht
wir sprechen
ihr sprecht
sie/Sie sprechen
Sterk werkwoord
sehen

ich sehe
du siehst
er/sie/es/man sieht
wir sehen
ihr seht
sie/Sie sehen
Regels bij sterke werkwoorden met een "e" in de stam:
- de klank verandert alleen bij du en er/sie/es/man 
- lange "e" wordt lange "ie" (net als bij sehen)
- korte "e" wordt korte "i" (net als bij sprechen)

Uitzonderingen:
- geben: heeft een lange "e", maar die verandert bij du en er/sie/es/man in een korte "i"
- nehmen: heeft een lange "e", maar verandert erg: ich nehme, du nimmst, er nimmt

Slide 13 - Tekstslide

Du ... mir immer ganz gut.
A
helfst, want het is een zwak werkwoord
B
helfst, want het is een sterk werkwoord
C
hilfst, want het is een zwak werkwoord
D
hilfst, want het is een sterk werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Er ... täglich aus seinem Buch.
A
liest, want het is een sterk werkwoord met een lange "e"
B
lest, want het is een zwak werkwoord
C
list, want het is een sterk werkwoord met een korte "e"

Slide 15 - Quizvraag

Sie ... uns doch keine Hausaufgaben, Herr Maier?
A
geben
B
gieben
C
gibt
D
giebt

Slide 16 - Quizvraag

Stappenplan sterke werkwoorden
1. Check: is het werkwoord sterk? (bijv. helpen, hielp, geholpen)
2. Heeft het werkwoord een a of een e in de stam? Zo nee, vervoeg het werkwoord zoals je gewend bent. Zo ja, ga naar stap 3.
3. Gaat het om de du- of er/sie/es/man-vorm? Zo nee: vervoeg het werkwoord zoals je gewend bent. Zo ja: ga naar stap 4.
4. a. De "a" verandert in een "ä" bij du of er/sie/es/man
     b. De lange "e" verandert in een lange "ie" bij du of er/sie/es/man
     c. De korte "e" verandert in een korte "i" bij du of er/sie/es/man

Slide 17 - Tekstslide

(fahren) ... du morgen in die Schweiz?

Slide 18 - Open vraag

(halten) Was ... du von Biofleisch?

Slide 19 - Open vraag

(fallen) Passt auf, dass ihr nicht ... .

Slide 20 - Open vraag

(sehen) Wir ... uns dann am Bahnhof.

Slide 21 - Open vraag

(nehmen) Was ... du, eine Pizza?

Slide 22 - Open vraag

(treffen) Wo ... du ihn?

Slide 23 - Open vraag

(lesen) Wann ... ihr die Zeitung?

Slide 24 - Open vraag

(geben) Was ... es in dieser Stadt zu sehen?

Slide 25 - Open vraag

Heb je nog een vraag over de sterke werkwoorden? Stel 'm hier!

Slide 26 - Open vraag

Zum Schluss
- Maakwerk voor morgen: Kapitel 6 Wiederholung Aufgabe 1, 2, 9. Deze opdrachten kun je online maken. Lukt dat niet? Maak ze in je boek + upload foto's in Classroom. 
- Begin vast met het leren voor de proefwerkweek. Handig: leer de grammatica die vandaag behandeld is alvast!

Slide 27 - Tekstslide