V1 - Unit 4 - Week 1 - Les 3

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Today

• Doel van de les: je weet hoe de tegenwoordige tijd en bijwoorden van frequentie werken

 

• Repeat: Grammar - present simple
• Explain: Grammar: bijwoorden van frequentie
• To do: Unit 4.1 - Opgave D  + opgave E

Grammar - present simple/ tegenwoordige tijd

Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. Bij I, you, we en they gebruik je altijd het hele werkwoord

• I go to school
• They cycle to work
• You never walk

Vaak kan je het ook zien aan de woorden die in de zin staan: always, never, sometimes, often, usually, regularly, etc. 

Grammar - present simple/ tegenwoordige tijd

Bij he, she en it komt er een s achter het werkwoord. 

• He never writes to his father.
• It plays with the toy.
• She sometimes walks to school.

• Let op: he, she en it kunnen ook vervangen woorden met namen en dieren. 

Vraagzinnen en ontkennende zinnen maken

bevestigende zin	Vraagzin	Ontkennende zin
I go to school	Do I go to school?	I don't go to school
They cycle to work	Do they cycle to work?	They don't cycle to work.
It plays with the toy.	Does it play with the toy?	It doesn't play with the toy.
She walks to the gym.	Does she walk to the gym?	She doesn't walk to the gym.

• Bij I, you, we en they: Do bij vraagzinnen en don't bij ontkennende zinnen.
  
• Bij he, she en it: Does bij vraagzinnen en doesn't bij ontkennende zin en geen s achter het werkwoord.

Daniel and Mika never ... outside.

1. are playing
2. play
3. plays
4. played

The dog always ... at the mailman.

1. bark
2. barks
3. is barking
4. was barking

Every Sunday, my sister ... the Mandalorian.

1. watches
2. watch
3. watched
4. was watching

Father often ... to Dua Lipa.

1. listened
2. listen
3. listens
4. was listening

They sometimes ... to the movies.

1. goes
2. went
3. are going
4. go

I never .... to work.

1. drive
2. am driving
3. drives
4. were driving

Bijwoorden van frequentie

Bijwoorden van frequentie zijn woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurd:

• often (vaak)
• sometimes (soms)
• never (nooit)
• always (altijd)
• regularly (regelmatig)
• usually (meestal)
• etc.

Waar komen de bijwoorden in de zin te staan?

Staat er in de zin am, is or are, dan komt het bijwoord achter am, is or are te staan:

- She is always happy to see her dog again.

- My sisters are often off to the beach together. 

- He isn't frequently at the gym.

Maar wat als er geen am, is of are in de zin staat?

Dan zet je het bijwoord voor het werkwoord:

- I never liked that boy.

- My friends usually arrive on time.

- Bart sometimes forgets to clean his room.

They (1) dance (2) on Friday. (always)

1. 1
2. 2

Daniel (1) is (2) sleeping on the couch. (sometimes)

1. 1
2. 2

They (1) play (2) videogames. (never)

1. 1
2. 2

She (1) is (2) late. (often)

1. 1
2. 2

I (1) am (2) reading in her room. (usually)

1. 1
2. 2

Today

• To do: Unit 4.1 - Opgave D + opgave E