TB groep 7 woordsoorten semester 3

Woordsoorten groep 7
Aan het einde van deze les hebben jullie laten zien welke woordsoorten jullie kennen.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten groep 7
Aan het einde van deze les hebben jullie laten zien welke woordsoorten jullie kennen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat zijn de lidwoorden in de zin:

Dit stond in de krant: 'In de steden lopen vossen rond.'
A
dit en in
B
lopen en vossen
C
de en de
D
stond en rond

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de zin:

Verreweg de meeste vossen lopen in de parken rond.
A
verreweg en meeste
B
vossen en lopen
C
vossen en parken
D
parken en rond

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin:

Maar er is een vos gesignaleerd op de 72ste verdieping van een wolkenkrabber.
A
is en gesignaleerd
B
gesignaleerd
C
is
D
is en verdieping

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de zin:

Daarom raadt de politie de bewoners aan om zowel de deuren als de ramen gesloten te houden.
A
politie en bewoners
B
deuren en ramen
C
politie, bewoners en ramen
D
politie, bewoners, ramen en deuren

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin:

Wat denk jij, zou het bericht waar zijn?
A
denk
B
zou
C
bericht
D
denk, zou en zijn

Slide 7 - Quizvraag

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bnw) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Het staat er meestal direct voor.
Een duur boek.

Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn gemaakt van een voltooid deelwoord.
De ballen zijn gekleurd.  ---->  De gekleurde ballen.

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf hieronder het bijvoeglijke naamwoord van de zin:
Martin is op zoek naar goede schaatsen.

Slide 9 - Open vraag

Schrijf hieronder het bijvoeglijke naamwoord van de zin:
Hij heeft een gele trui aan.

Slide 10 - Open vraag

Schrijf hieronder het bijvoeglijke naamwoord van de zin:
De gebruikte schaatsen zien er op de foto goed uit.

Slide 11 - Open vraag

Schrijf hieronder het bijvoeglijke naamwoord van de zin:
Er stond bij dat er scherpe ijzers onder zitten.

Slide 12 - Open vraag

Schrijf hieronder het bijvoeglijke naamwoord van de zin:
Martin weet dat je met geslepen schaatsen veel harder schaatst dan met botte schaatsen.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Video

Schrijf van de volgende zin het voorzetsel of de voorzetsels hieronder:
De vogel zit in de kooi.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf van de volgende zin het voorzetsel of de voorzetsels hieronder:
Ze gooien met ballen naar elkaar.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf van de volgende zin het voorzetsel of de voorzetsels hieronder:
Gelukkig stoppen ze na een kwartier met deze ruzie.

Slide 17 - Open vraag