Halse dialect

Halse dialect
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
PAVSecundair onderwijs

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Halse dialect

Slide 1 - Tekstslide

Woordjes 

Slide 2 - Tekstslide

Nief

Slide 3 - Woordweb

Smoute

Slide 4 - Woordweb

Graaf

Slide 5 - Woordweb

Zennepot

Slide 6 - Woordweb

Kekske

Slide 7 - Woordweb

Zjatte

Slide 8 - Woordweb

Zwanzen

Slide 9 - Woordweb

Noeze

Slide 10 - Woordweb

Loempe

Slide 11 - Woordweb

Stoever

Slide 12 - Woordweb

Uitspraken

Slide 13 - Tekstslide

"’k Ga efkes naar d'oude”
A
Ik ga mijn ouder(s) bezoeken
B
Ik ga naar mijn vrienden
C
Ik ga naar de oude markt

Slide 14 - Quizvraag

"Waddis da hier veur nen ambras?"
A
Wat is dat hier voor rommel?
B
Wat is dat hier voor ruzie?
C
Wat is dat hier vooraan?

Slide 15 - Quizvraag

"Da moet ge met ne kaars ga zoeke"
A
Dat vind je bijna nooit meer terug.
B
Het is al laat.
C
Het is te donker om te zoeken nu.

Slide 16 - Quizvraag

"Ge kunt der nie op slaan, hè"
A
Zij/hij is veel te lief.
B
Je kan niet op hem/haar rekenen.
C
Ik kan niet boos zijn op hem/haar

Slide 17 - Quizvraag

"Ge gaat der van horen zeggen!"
A
a. Van hem/haar ga je nog horen!
B
b. Je zal het wel zien!
C
c. Die roddelt veel!

Slide 18 - Quizvraag

Spreekwoorden

Slide 19 - Tekstslide

"Beter ene kieken op uw bord dan tien in nen buum."
A
Men moet de kat niet in het donker knijpen
B
Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht
C
Haast en spoed is zelden goed

Slide 20 - Quizvraag

"Z’ei een mond gelijk nen kapotte kraan – 't stopt nie."
A
Zij zegt nooit iets
B
Ze weet niet wanneer ze moet zwijgen
C
Ze heeft een droge mond

Slide 21 - Quizvraag

"As ge nen duvel op nen hoop zet, springt 'm d'eraf."
A
Iemand die nooit stilzit
B
Iemand die snel kwaad wordt
C
Iemand die altijd plezier heeft

Slide 22 - Quizvraag

"Hij es wijs, maar zijnen boekske ligt nog bij den drukker."
A
Hij is slim, maar de anderen geloven hem nog niet.
B
Hij is wijs, maar moet het nog bewijzen.
C
Hij doet alsof hij slim is, maar hij is het niet echt.

Slide 23 - Quizvraag

"Zwanzen is plezant, maar 't leven es geen kermis elken dag."
A
Na regen komt zonneschijn
B
Het leven is geen ponykamp
C
De boog kan niet altijd gespannen staan

Slide 24 - Quizvraag

"Ge kunt den oude uit Halle halen, maar Halle nie uit den oude."
A
Bloed kruipt waar het niet gaan kan
B
Ouwe liefde roest niet
C
Jong geleerd is oud gedaan

Slide 25 - Quizvraag

"Als ’t regent in Lembeek, drupt het in Halle."
A
Het dak lekt
B
Wat in Lembeek gebeurt, voel je in Halle
C
Lembeek en Halle zijn dichtbij

Slide 26 - Quizvraag

"Ge kunt nie van nen ezel nen koerspaard maken."
A
Iemand wil niet luisteren
B
Iemand veranderen is moeilijk
C
Ezels zijn traag

Slide 27 - Quizvraag