04: ser y tener

Español A1/A2 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Español A1/A2 

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?

- Los verbos ser y tener (juntos)
- Explicación del proyecto
- Pronunciación

Slide 2 - Tekstslide

Los objetivos de la clase
Al final de la clase...
- weet je wat de werkwoorden 'ser' en 'tener' betekenen;
- weet je wat het verschil tussen 'ser' en 'tener' is.

Slide 3 - Tekstslide

Les 4 + les 6 (gedeeltelijk)
Ser: pagina 26 - 28
Tener: pagina 45 - 47

Slide 4 - Tekstslide

¿Qué significa 'ser'?
Yo soy holandesa
eres médico
Adrián es español
Nosotros somos amigos
Ana y María son dentistas
Vosotros sois profesores


Slide 5 - Tekstslide

¿Qué significa 'ser'?
'Ser' betekent ZIJN:
Yo soy holandesa      (ik ben Nederlandse)
Vosotros sois profesores      (jullie zijn docenten)
Ana y María son dentistas      (Ana en María zijn tandartsen)
eres médico      (jij bent dokter)
Nosotros somos amigos      (wij zijn vrienden)
Adrián es español      (Adrián is Spaans)

Slide 6 - Tekstslide

El verbo SER (zijn)
Yo
Soy
Eres
Él/ella/usted
Es
Nosotros
Somos
Vosotros
Sois
Ellos/ellas/ustedes
Son

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'ser'?
Je gebruikt 'ser' bij:

- Eigenschappen (yo soy tímida -> ik ben verlegen)
- Beroepen (eres dentista -> jij bent tandarts)
- Nationaliteiten (él es holandés -> hij is Nederlands)

Oftewel: dat was "vast" is

Slide 8 - Tekstslide

El verbo 'tener'

Slide 9 - Tekstslide

¿Qué significa 'tener'?

Yo tengo dieciocho (18) años
tienes dos hermanos
Ella tiene una madre
Nosotros tenemos un libro
Vosotros tenéis un padre
Ellos tienen una relación

Slide 10 - Tekstslide

'Tener' significa hebben
Yo tengo dieciocho años (ik ben achttien jaar)
tienes dos hermanos (jij hebt twee broers)
Ella tiene una madre (zij heeft een moeder)
Nosotros tenemos un libro (wij hebben een boek)
Vosotros tenéis un padre      (jullie hebben een vader)
Ellos tienen una relación       (zij hebben een relatie)

Slide 11 - Tekstslide

El verbo TENER (hebben)
Yo
Tengo
Tienes
Él/ella/usted
Tiene
Nosotros
Tenemos
Vosotros
Tenéis
Ellos/ellas/ustedes
Tienen

Slide 12 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'tener'?
Usamos el verbo TENER para:

- Bezit (ella tiene un gato -> zij heeft een kat)
- Leeftijd (yo tengo veinte años -> ik ben twintig jaar)
- (+ que) moeten (tienes que estudiar -> jij moet studeren)

Slide 13 - Tekstslide

Les 4 + les 6 (gedeeltelijk)
Ser: pagina 26 - 28
Tener: pagina 45 - 47

Eerst: 1IBS3 op de gang aan de slag, daarna wisselen

Slide 14 - Tekstslide

Pronunciación
1. Todas las chicas de mi clase tienen el pelo liso.
2.  En esta casa los hombres llevan bigote.
3. Mi novia y yo somos una pareja, vivimos juntos.
4. Tengo una madre, un padre y dos hermanos.
5. Yo me llamo Patrick, tengo quince años y vivo en Zwolle.
6. Los perros de mis abuelos son muy tranquilos.
7. Las conjugaciones de los verbos ser y tener son importantes.

Slide 15 - Tekstslide

De komende weken:
We gaan op reis! Van je docent krijg je een Spaanstalig land toegewezen. Aan jou de taak om voor dit land een leuk reisplan te maken. Het doel hiervan is dat je wat meer te weten komt over een Spaanstalig land, de cultuur en natuurlijk de taal. 

- Individueel
- Verslag in het Nederlands

Slide 16 - Tekstslide

Lootjes trekken!

Slide 17 - Tekstslide