Un 3 C'est qui, c'est quoi?

Un 3 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Un 3 

Slide 1 - Tekstslide

Lisez
page 86 et 87 et répondez aux questions. 

Puis, on va regarder le vlog.
ex 1 et ex 2. 

Slide 2 - Tekstslide

Les devoirs
faites 3 et 4
apprendre 1

Slide 3 - Tekstslide

écouter
ex 9,10,11,12,13,14,15

maak 16a

Slide 4 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
Doel; je kunt het bijvoeglijk naamwoord (l'adjectif) actief gebruiken in het Frans
Je weet de wat de plaats is van het bijv nw en je kent de vormen

Slide 5 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 6 - Quizvraag

Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
lief
B
auto
C
spelen
D
Duitse

Slide 7 - Quizvraag

1. De vorm van het bijv.nw
In het Frans past het bij nw zich aan, aan het zelfstandig naamwoord, er zijn dus 4 vormen; 
mnl enkv, vrl enkv, mnl mv, vrl mv

Slide 8 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
Vormt zich naar het zelfstandig naamwoord. 
De standaard regel: 

Mannelijk enkelvoud:                                     grand
Vrouwelijk enkelvoud:    + e                               grande
Mannelijk meervoud:      + s                               grands
Vrouwelijk meervoud:  + es                             grandes

Slide 9 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
la _________________ maison
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines

Slide 11 - Quizvraag


Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
une personne __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes

Slide 13 - Quizvraag

Wat weten jullie nog?

Slide 14 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
la mer ___________________ (bleu)

Slide 15 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
les filles _______________ (charmant)

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
Laura est _________________ (heureux)

Slide 18 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
La semaine _____________ (dernier)

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Les mères _________________ (actif)

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Let op bij klinkerbotsing

nouveau wordt nouvel
un nouvel ami
beau wordt bel
un bel hôtel
vieux wordt vieil
un vieil homme
;

Slide 22 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
la ______________ grand-mère
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles

Slide 23 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal:
J'ai deux (mooie) _________ sœurs.

Slide 25 - Open vraag

Vertaal:
Le prof porte un pantalon (wit) _______

Slide 26 - Open vraag

Vertaal:
La voiture est très (oud) _____________

Slide 27 - Open vraag

Vertaal:
C'est une (lange) _________ route pour aller à Paris.

Slide 28 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
"J'ai une (bon) _____________ idée!"

Slide 29 - Open vraag

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
2. Plaats van het bijvoeglijk naamwoord;

Slide 30 - Tekstslide

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord komt ACHTER het zelfstandig naamwoord. 
Behalve het rijtje hieronder, de zogenaamde 12 musketiers. Die moet je uit je hoofd leren. Alleen deze staan dus VOOR het zelfstandig naamwoord:

Bon / Beau / Joli
Haut / long / petit
Jeune / grand
Vieux / mauvais 
Nouveau / Gros

Slide 31 - Tekstslide

(wit) une.... page......

Slide 32 - Open vraag

(nieuw)
un..... jean......

Slide 33 - Open vraag

(knap)une....actrice.......

Slide 34 - Open vraag

Au travail
16b, c,d

leren apprendre; 1,2,4,5

Slide 35 - Tekstslide

Nakijken 
opdracht 16. 

Slide 36 - Tekstslide

Parler
luisteren 
18, in duo's. Geef antwoord op de vragen. 

Slide 37 - Tekstslide

parler
22 a en b

daarna 23 zoek samen een object en maak een beschrijving. 

Slide 38 - Tekstslide

23
Bespreek in tweetallen de foto.

Slide 39 - Tekstslide

Exemples
C’est un bâtiment moderne. Il est très haut et très grand. Le bâtiment est en verre. Le bâtiment est au centre-ville. À l’intérieur, il y a beaucoup de magasins.
  
C’est une rue commerciale. Elle est près de chez nous. C’est une rue qui est assez longue.
C’est une rue pour faire des courses. C’est une rue avec une boulangerie, un supermarché et beaucoup d’autres magasins.

C’est une chambre de taille moyenne. Il y a une grande fenêtre, donc elle est claire. Il y a un lit blanc et un bureau bleu. L’armoire est à gauche du lit et elle est grande. Les murs sont bleus avec beaucoup de posters.

C’est un objet qu’on utilise quand on part en vacances. On ne peut pas passer la frontière sans cet objet. C’est souvent un petit livre avec une photo. Il mesure environ 10 centimètres et il est en papier.

C’est un grand animal qui est vert. Il nage dans les rivières. Et il ressemble à du bois dans l’eau. Il a quatre pattes et une queue. Il est très dangereux.




Slide 40 - Tekstslide

28,29
Zoek de antwoorden in de tekst op blz 111.

Slide 41 - Tekstslide

exercice 30
Zoek een foto van een idool en maak een beschrijving.

Slide 42 - Tekstslide

Presenteer je foto in je groepje
Geef elkaar feedback.
Let op de bijvoeglijk naamwoorden; zijn ze juist gebruikt. 

Slide 43 - Tekstslide

Voorbeelduitwerking:
Voilà mon idole. Elle s’appelle … .
Elle a les cheveux noirs courts et frisés.
Elle a les yeux noirs.
Je trouve qu’elle est super belle.
Elle est petite, elle mesure environ 1 mètre 65.
Elle a toujours l’air bien soignée.
Je trouve qu’elle porte trop souvent des vêtements noirs.
Ça a l’air triste.

Slide 44 - Tekstslide

extra oefenen met bijv.nw.
Maken 16F t/m 16I

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Link