Kapitel 1 Wörter und Grammatik

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Kapitel 1

Wörter und Grammatik

Präteritum van sein. Schrijf:
ich ... du ... er ... wir ... ihr ... sie ...

Präteritum van haben. Schrijf:
ich ... du ... er ... wir ... ihr ... sie ...

Präteritum van werden. Schrijf:
ich ... du ... er ... wir ... ihr ... sie ...

Wat is waar?
In de verleden tijd...

1. krijgt du geen uitgang
2. krijgt er/sie/es altijd een t als uitgang
3. krijgen ich en er/sie/es dezelfde uitgang
4. krijgen wir en ihr dezelfde uitgang

Bij regelmatige werkwoorden vorm je de verleden tijd zo:

1. stam+uitgang
2. stam+t+uitgang
3. ge+stam+t
4. hele werkwoord+uitgang

es (regnen)
Schrijf alleen het juiste werkwoord op!

mein Vater (arbeiten)

du (lachen)

ihr (zelten)

wir (wandern)

die Nahrung

1. de klimaatverandering
2. de voeding
3. de buurt
4. het bedrijfsleven

wechselhaft

1. wisselend
2. nauwelijks
3. onbestendig
4. bovendien

sich trauen

1. trouwen
2. zich vertrouwen
3. huren
4. durven

das Erlebnis

1. het opleven
2. de belevenis
3. het effect
4. de buurman

nur

1. nu
2. alleen
3. echter
4. per se

de steden

kamperen

het waait

in maart

de ijzel

de rivieren

de lucht

op het platteland

warmer

's middags

er is, er zijn

het eiland

de streek

Dit wordt mijn cijfer voor de Rep denk ik

010