leestekens en hoofdletters

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
jeMiddelbare schoolvmbo k, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Spelling
  • Leestekens
  • je leert het belang van leestekens 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is goed?

A
Let's eat, Granny!
B
C
Let's eat Granny!

Slide 3 - Quizvraag

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen.


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen.

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 4 - Tekstslide

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS


Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.


De lezer kan de tekst zo ook veel beter begrijpen.

Slide 5 - Tekstslide

KOMMA

- Maakt een zin overzichtelijker.

- Staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt.



Slide 6 - Tekstslide

KOMMA (1)

- Als pauzeteken in een zin:


Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.



Slide 7 - Tekstslide

KOMMA (2)

- Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille en bosvruchten.



Slide 8 - Tekstslide

KOMMA (3)

- Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.



Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen (dit leer je in leerjaar 2).

Slide 9 - Tekstslide

KOMMA (4)

- Na de aanhef en afsluiting van een zakelijke brief of e-mail of na een aanspreking


  • Geachte heer Jansen,
  • Met vriendelijke groet,
  • Johan, doe je de deur even dicht?



Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen (dit leer je in leerjaar 2).

Slide 10 - Tekstslide

DUBBELE PUNT (1)

- Voor een opsomming


Je hebt nodig: een ei, een klontje boter en een snufje zout.



Slide 11 - Tekstslide

DUBBELE PUNT (2)

- In plaats van want of immers (dus voor een uitleg)


Ik ga niet mee naar de film: ik moet huiswerk maken.



Slide 12 - Tekstslide

DUBBELE PUNT (3)

- Voor een gedachte


Ik heb bij mezelf gedacht: ik ga verhuizen naar Breda.



Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.

Slide 13 - Tekstslide

DUBBELE PUNT (4)
Voor een citaat/de directe rede: De leraar biologie zei:'De korenwolf komt alleen in Limburg voor'

Slide 14 - Tekstslide

AANHALINGSTEKENS (1)

- Bij een citaat


Brenda vroeg:"Heeft iemand een oplader te leen? Ik ben die van mij kwijt."



Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.

Slide 15 - Tekstslide

AANHALINGSTEKENS (2)

- als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis


Brenda zei "Hallo" tegen mij



Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.

Slide 16 - Tekstslide

AANHALINGSTEKENS (3)

- als het woord spottend bedoeld is


Iedereen was 'goed bezig' via Teams.



Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.

Slide 17 - Tekstslide

PUNTKOMMA (1)

- tussen twee hoofdzinnen die sterk met elkaar samenhangen

We hebben een mooie zomer gehad; vooral augustus was heerlijk zonnig.




Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.

Slide 18 - Tekstslide

PUNTKOMMA (2)

- als afsluiting van lange opsommingen die onder elkaar staan






Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.

Slide 19 - Tekstslide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 20 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 21 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 22 - Open vraag

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad!
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quizvraag

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quizvraag

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quizvraag

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quizvraag

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 28 - Tekstslide

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = 
Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Mike iets aan Vera.

2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Vera iets aan Mike.

Slide 29 - Tekstslide

werk voor nu
Maandag:
  • Maak alle opdrachten van hoofdstuk 5, spelling



    Slide 30 - Tekstslide

    Slide 31 - Tekstslide

    Slide 32 - Tekstslide

    Slide 33 - Tekstslide

    Slide 34 - Tekstslide

    Let op: geen hoofdletter
    • 's Hertogenbosch - 't Regent
    • 22 leerlingen - 80% van de bevolking
    • Windstreken: Het zuiden van het land
    • Samenstelling van feestdagen: kerstkaart
    • Seizoenen, dagen en maanden



    Slide 35 - Tekstslide

    Alle feestdagen krijgen een hoofdletter
    Dus: Eerste Kerstdag, Tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, Nieuwjaarsdag. 
    Let op: het is 'oudjaar'.

    Samenstellingen van feestdagen zijn met een kleine letter.
    Dus: kerstboom, paashaas, oudjaarslot. 

    Slide 36 - Tekstslide