Zinsontleden





Zinsontleding






Opfrissen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les





Zinsontleding






Opfrissen

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 2 - Tekstslide

Leg uit hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Slide 3 - Open vraag

Geef de persoonsvorm van de volgende zinnen.

Slide 4 - Tekstslide

Waarom wandelt Elise de avondvierdaagse?

Slide 5 - Open vraag

Sam is vandaag tot 14:05 naar school geweest.

Slide 6 - Open vraag

Wie heeft er een pizza gegeten?

Slide 7 - Open vraag

Soms rijdt mijn broertje door een rood verkeerslicht.

Slide 8 - Open vraag

Onderwerp

Slide 9 - Tekstslide

Hoe kun je het onderwerp in de zin vinden?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
'Samen met jan ben ik wezen zwemmen.'
A
Jan
B
Ik
C
Samen met Jan
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Susan gaf Lies een cadeautje.
A
Lies
B
een cadeautje
C
Susan
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
De bal vloog door het raam.
A
De bal
B
Het raam
C
Vloog
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijke gezegde?

Slide 15 - Open vraag

Wat is de werkwoordelijke rest?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ben aan het voetballen.'

Slide 17 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik eet een banaan.'

Slide 18 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Josefien heeft een fiets gestolen.'

Slide 19 - Open vraag

Lijdend voorwerp

Slide 20 - Tekstslide

Hoe kun je het lijdend voorwerp vinden?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'

A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 24 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp

Slide 25 - Tekstslide

Welke vraag kun je stellen om het meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 26 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Johan gaf zijn vriendin een nieuw horloge.
A
Johan
B
een nieuw horloge
C
zijn vriendin
D
gaf

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Bram schonk een glas cola voor Rik in.
A
Bram
B
voor Rik
C
in
D
een glas cola

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
De boekhandelaar heeft hem dat boek voor niets gegeven.
A
hem
B
De boekhandelaar
C
voor niets
D
dat boek

Slide 29 - Quizvraag