HA3 Afkortingen

Welkom
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen 

Huiswerk nakijken - opdracht 6 blz 165


Theorie 163 en 164

Afkortingen en trema en koppelteken

 

Zelf aan het werk

-klaar is iets voor jezelf doen - en anders is het huiswerk-



Slide 2 - Tekstslide

Theorie


afkorting/verkorting

letterwoord/initiaalwoord

symbool


Slide 3 - Tekstslide

Kenmerken afkorting:

- Je schrijft een afkorting met een of meerdere punten.
- Als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, komt deze ook in de afkorting.
Voorbeelden
i.v.m. = in verband met
Z.K.H. = Zijne Koninklijke Hoogheid
Kenmerken verkorting:

- Het zijn delen van een woord(groep).
- Je schrijft het als een gewoon woord.
- Hoofletter alleen aan het begin als het een naam is.
Voorbeelden:  horeca = hotels, restaurants en cafés
Benelux = België, Nederland, Luxemburg

Slide 4 - Tekstslide

Kenmerken letterwoord:

- Het zijn de eerste letters van een woordgroep.
- Je schrijft geen punten.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
- Je spreekt het woord als geheel uit, niet waar het voor staat.
Voorbeelden:
havo, vip
Kenmerken initiaalwoord:

- Je schrijft geen punten.
- Je spreekt de letters uit.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
Voorbeelden:
pc, pk, NS

Slide 5 - Tekstslide

Kenmerken van een symbool:
- Het is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid, of een valuta.
- Je schrijft geen punt.
- Een symbool is internationaal afgesproken.
- Je spreekt het woord uit waar het voor staat. Voorbeelden: km/h, MHz

Slide 6 - Tekstslide

oefenen 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is KLM?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 8 - Quizvraag

Wat is z.g.a.n.?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 9 - Quizvraag

Wat is prof?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 10 - Quizvraag

Wat is btw?
A
een afkorting
B
een verkorting
C
een letterwoord
D
een initiaalwoord

Slide 11 - Quizvraag

Trema

Een trema zijn twee puntjes op een klinker.

Een trema is bedoeld om duidelijk te maken 
hoe je een woord uitspreekt.

Slide 12 - Tekstslide

Trema
voorbeeld
geillustreerd

als je dit ziet, zou je de ei als 1 klank uitspreken,
maar dat is niet de bedoeling.

Slide 13 - Tekstslide

Trema
Door een trema te zetten op de letter ná de breuk in de klank, spreek je het woord goed uit.
geïllustreerd
ge - illustreerd: vóór de i moet de klank worden gebroken.

Slide 14 - Tekstslide

Trema

Het trema maakt dus duidelijk dat het om 2 klinkers gaat, en niet om 1 klank.


Nog een voorbeeld: reünie (reunie)

Slide 15 - Tekstslide

Trema
Kijk naar het verschil in uitspraak:

ideeen  <ideen>
ideëen <idejeen>
ideeën <ideejen>

Slide 16 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Als de samenstelling anders verkeerd wordt uitgesproken

AUTO-ONDERDELEN
MEE-ETEN
RADIO-OMROEP

Slide 17 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

In aardrijkskundige aanduidingen

Zuid-Spanje
Noord-Hollandse

Slide 18 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Voor of na een hoofdletter

T-shirt
B-merk
Henk-Jan

Slide 19 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Na een cijfer, afkorting of symbool

50-jarige
EU-land
%-teken

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen

Slide 21 - Tekstslide

Hoe schrijf je: drieentwintig
A
drie-en-twintig
B
drieëntwintig
C
drietwintig
D
drieeentwintig

Slide 22 - Quizvraag

Hoe schrijf je: beinvloeden
A
be-invloeden
B
beïnvloedden
C
beïnvloeden
D
beinvloeden

Slide 23 - Quizvraag

Hoe schrijf je: onderzeeer
A
onderzeeeer
B
onderzeeër
C
onder-zeeër
D
onder-zee-er

Slide 24 - Quizvraag

Hoe schrijf je: geinteresseerd
A
geinteresseerd
B
geïntereseerd
C
ge-interesseerd
D
geïnteresseerd

Slide 25 - Quizvraag

Hoe schrijf je: autoonderdelen
A
autoonderdelen
B
auto-onderdelen
C
autonderdelen
D
autoönderdelen

Slide 26 - Quizvraag

Hoe schrijf je: astmaaanval
A
astmaanval
B
astmaáanval
C
astma-aanval
D
stamaanval

Slide 27 - Quizvraag

Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 28 - Quizvraag

Zelf aan het werk

Maken in de les 
blz. 163 opdracht 1
blz. 164 opdracht 2 en 3 
muziek luisteren mag (in oren zodat anderen het niet horen)
Einde les nakijken of anders huiswerk
Klaar: iets voor jezelf doen

Slide 29 - Tekstslide