2.3.3 Hoofdletter, voorzetsel

Hoofdletter
Wanneer schrijf je nou een hoofdletter? 
Typ in de woordwolk je antwoord of antwoorden.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Taal / spellingBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdletter
Wanneer schrijf je nou een hoofdletter? 
Typ in de woordwolk je antwoord of antwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer schrijf je
een hoofdletter?

Slide 2 - Woordweb

Wat moet met een hoofdletter?
wij wonen in amsterdam

Slide 3 - Open vraag

Wat moet met een hoofdletter?
dat is de hoofdstad van nederland

Slide 4 - Open vraag

Wat moet met een hoofdletter?
papa werkt in de haven van rotterdam

Slide 5 - Open vraag

Wat moet met een hoofdletter?
de haven heet europoort

Slide 6 - Open vraag

Wat moet met een hoofdletter?
het schip vaart naar engeland

Slide 7 - Open vraag

Voorzetsel
Zegt iets over de precieze plaats, richting of tijd. 
Het zegt waar iets is of naartoe gaat. 

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsel
Voorbeelden voorzetsel plaats:

op de kast, achter de kast, in de kast, naast de kast, over de kast, onder de kast, door de kast.



Slide 9 - Tekstslide

Wat is het voorzetsel?
De kat springt op de tafel.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
De hond ligt in zijn mand.

Slide 11 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
De gans vliegt over ons huis.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
Ons paard staat achter het huis.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
De geit schuilt onder de boom.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
De kippen lopen door hun ren.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
De vogel zit in zijn kooi.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
De kat poept in de kattenbak.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide