voegwoorden 2

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

voegwoorden 2

toen, als, sinds, terwijl, zodra

toen

De leerlingen stonden meteen op, toen de bel ging.

Toen de bel ging, stonden de leerlingen meteen op.

als

De leerlingen staan meteen op, als de bel gaat.

Als de bel gaat, staan de leerlingen meteen op.

sinds

Ik heb het altijd koud, sinds ik in Nederland ben.

Sinds ik in Nederland ben, heb ik het altijd koud.

terwijl

Mijn moeder kookt het eten, terwijl ik mijn huiswerk maak.

Terwijl ik mijn huiswerk maak, kookt mijn moeder het eten.

zodra

Ik ga mijn rijbewijs halen, zodra ik 18 jaar ben.

Zodra ik 18 jaar ben, ga ik mijn rijbewijs halen.

___________ maandag heb ik hem niet meer gezien.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

_______ je wil sporten, kun je lid worden van een sportclub.

1. toen
2. als
3. sinds
4. zodra

_______ Abdusalam zijn bril opzet, kan hij veel beter op het bord zien.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

_________ gisteren is die winkel gesloten.

1. toen
2. als
3. sinds
4. zodra

__________ we weg wilden gaan, ging de telefoon.

1. toen
2. als
3. sinds
4. zodra

_________ de jongen een sandwich eet, kijkt hij naar filmpjes op Tiktok.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

________ ik geld heb, koop ik een e-bike.

1. toen
2. terwijl
3. sinds
4. zodra

_______ je werk zoekt, kun je bij Albert Heijn solliciteren.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

_______ hij beter zijn best ging doen, werden zijn resultaten veel beter.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

Zodra ik genoeg geld heb, koop ik een auto.

1. Ik heb nu genoeg geld om een auto te kopen
2. Ik ga sparen om een auto te kopen.

Ik heb geld gespaard, zodat ik een nieuwe fiets kan kopen.

1. Ik ga nu een nieuwe fiets kopen.
2. Ik moet sparen voor een nieuwe fiets.

Als het hard ______ (regenen), kom ik niet.

Toen het zo hard ________ (regenen), ben ik thuis gebleven.

De Nederlanders vinden het fijn als de zon ___________ (schijnen)

We wilden graag een regenbui, toen de zon elke dag _______ (schijnen)

Als het lente wordt, ______ er weer blaadjes aan de bomen. (komen)

Toen het lente _______ (worden), waren we blij.

😒🙁😐🙂😃