H3+H4 Figuurlijk taalgebruik + homoniemen

Welkom
op tafel:
leesboek, laptop (dicht), 

timer
5:00
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom
op tafel:
leesboek, laptop (dicht), 

timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat H3 en H4
klas 3

Slide 2 - Tekstslide

Leerstof periode 3
1. Woordenschat: - H1: de betekenis van een onbekend woord vinden
                                     - H2: officieel taalgebruik
                                     - H3: figuurlijk taalgebruik
                                     - H4: woorden met meerdere betekenissen
                                     - H5: Overdrijving en ironie
                                     - H6: begrijpen wat er staat

2.- Opdracht Tatoeages (interview+ verslag); voor als je niet mee doet.

Slide 3 - Tekstslide

Woordenschat H3

Figuurlijk taalgebruik

Slide 4 - Tekstslide

Aan het eind van deze les:
  • Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
  • Kun je figuurlijk taalgebruik herkennen.
  • weet je wat een homoniem is.

Slide 5 - Tekstslide

Figuurlijk

taalgebruik

Slide 6 - Tekstslide


LETTERLIJK OF FIGUURLIJK?


Slide 7 - Tekstslide

Ik heb een wond aan mijn hoofd.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 8 - Quizvraag

Mijn broer krijgt de baard in de keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 9 - Quizvraag

Je moet nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 10 - Quizvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'tegen de lamp lopen'



Wat betekent het nu?

Slide 14 - Tekstslide


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

'tegen de lamp lopen'


Wat is er gebeurd?

Slide 15 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik 
  • Spreekwoorden
  • gezegdes
  • uitdrukkingen

Slide 16 - Tekstslide

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 17 - Quizvraag

Figuurlijk taalgebruik

Het tegenovergestelde van figuurlijk
=
Letterlijk



Slide 18 - Tekstslide

Woordenschat h4
Woorden met meerdere betekenissen: homoniemen

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg: hfd. 4

Woorden met meerdere betekenissen:


Bank  ( om op te zitten/ geldzaken)   

Streek ( bepaald gebied/een grapje: iemand een streek leveren)


Schop ( een trap of een gereedschap)   




Slide 20 - Tekstslide

Bekijk de onderstaande video.

Daarin wordt heel duidelijk uitgelegd wat homoniemen zijn

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

             Aan het werk
Wat
Hoofdstuk 3, woordenschat, opdracht 1+2. 
Hoofdstuk 4, woordenschat, opdracht 1+2.
Hoe
1. alleen= geluidsniveau= stil=10 min.
2.buurman(vrouw) = fluister=10 min.
Hulp
vraag /hand opsteken 
Tijd
20 minuten 
uitkomst
niet af = huiswerk voor volgende les
Klaar
-maak opdracht 3,4,5.  - maak een puzzel
- opdracht tatoeages
timer
20:00

Slide 23 - Tekstslide

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Er kwam geen kip in de winkel.
B
De winkel verkocht geen kip meer.

Slide 24 - Quizvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Ze kookt van woede.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 25 - Quizvraag

Tot de volgende keer!

Slide 26 - Tekstslide

Wat is figuurlijk taalgebruik?

Slide 27 - Woordweb

Figuurlijk taalgebruik

Slide 28 - Tekstslide