Herhaling capitulo 5 +6

Clase de Español #29 
Ir de tiendas y vacaciones en Cadíz
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Clase de Español #29 
Ir de tiendas y vacaciones en Cadíz

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De leerstof van capitulo 5 & 6  herhalen + aantekeningen maken
  • Herhalen gram capitulo 1 t/m 4 
  • Pauze 
  • Herhalen voca capitulo 5 +6 

 

Slide 2 - Tekstslide

Wat hebben we
in H5+6 geleerd ?

Slide 3 - Woordweb

Leerstof toets:
Persoonlijk voornaamwoorden 
Bezittelijk voornaamwoorden
Nummers 1-1000

Tegenwoordige tijd 
Toekomende tijd
Voltooid tegenwoordige tijd
Regel- en onregelmatige ww


Vocabulair capitulo 5 +6 
Frases clave capitulo 5+6

Slide 4 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord 
Capitulo 5
mijn         - mi              mis
jouw        - tu                tus 
zijn/haar - su               sus 

ons/onze - nuestro    nuestros
jullie         - vuestro     vuestros
hun/uw   - su               sus




mi casa
mis casas

el libro de Mieke, es su libro (haar)
los libros de Mieke, son sus libros (haar mv)


la camisa de Celine y Nelissa, es sus camisa(hun)
aquí está su vestido (uw)

Slide 5 - Tekstslide

Kies de juiste vertaling:
¿Cuál es tu tienda favorita?
A
gaan we winkelen?
B
ik hou van winkelen
C
wat is je favoriete winkel?
D
je favoriete winkel is duur?

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal de volgende zin:
Het is het boek van Bo. Het is haar boek

Slide 7 - Open vraag

Capitulo 5
100  = cien --> ciento uno
200 = doscientos  --> doscientas treinta faldas
300 = trescientos 
400 = cuatrocientos
500 = quinientos
600 = seiscientos
700 = setecientos
800 = ochocientos
900 = novecientos 
1000= mil --> mil trescientas cuarenta y cinco botas (1343

Los números  

Slide 8 - Tekstslide

Verbind de juiste honderdtallen aan elkaar 
ochocientos setenta y tres
348
512
823
649
251
doscientos cincuenta y uno
trecientos quarentiocho
quinientos  doce
quinientos doscientos
seiscientos cuarenta y nueve
dosientos sincuenta y un
trescientos cuarenta y ocho
ochocientos veintitres
seicientos quarentinueve

Slide 9 - Sleepvraag

Capitulo 5
Toekomende tijd
Onderwerp + vorm van Ir + a + hele werwoorden + rest v/d zin

Simone va a comprar muchos vestidos
Simone gaat veel jurken kopen 

¿(Vas a dar un paseo?
Gaat je wandelen?
Hoe vorm je een zin?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Wat is de formule van de toekomende tijd/ futuro inmediato?

Slide 12 - Open vraag

Zeg dat je dinsdag je oma gaat bezoeken

Slide 13 - Open vraag

Welke van de onderstaande zinnen is een de toekomende tijd vervoegd?
A
¿Adónde vais?
B
¿Vas a comprar algo?
C
Voy a casa de Pedro
D
Vamos a la tienda

Slide 14 - Quizvraag

Capitulo 6
Voltooid tegenwoordige tijd/ 
presente perfecto 
he 
has 
ha 
                  + visitado -->
hemos 
habéis 
han
Hablar       Comer        Vivir
habl            com            viv
      +ado             +ido        +ido

hablado     comido       vivido



                       haber + participio (voltooid deelwoord)
   (nosotros) hemos cocinado una paella
Onregelmatige voltooid deelwoord  (blz 53) 
decir=dicho   hacer=hecho  ver= visto   escribir= escrito

Slide 15 - Tekstslide

Weet jij de persoonsvnw in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor González

Slide 16 - Sleepvraag

YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
hablo
bebo
habláis
come
vivimos
escriben
vivís
hablan
preguntamos
vives
vende
compran
escuchas
escucháis
vive
bebemos
compro
bailas
bailáis
leemos
habla
leen
escuchas
pregunto

Slide 17 - Sleepvraag

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
vender
escuchar
escribir
compartir
beber
tocar
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
instrument bespelen, aanraken
delen
zingen
verkopen

Slide 18 - Sleepvraag

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 19 - Sleepvraag

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
COMO
APRENDES
BEBES
CORREMOS
VENDEN
APRENDEMOS
VENDÉIS
BEBE
COMEMOS
VENDO
APRENDEN
COME
CORRE
BEBÉiS

Slide 20 - Sleepvraag

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
VIVÍS
VIVIMOS
ESCRIBE
VIVO
COMPARTO
ESCRIBIMOS
COMPARTEN
VIVES
ESCRIBEN
VIVE

Slide 21 - Sleepvraag

AR, ER, IR: Zet de juiste vorm van het werkwoord in de zin:
1. (hablar/él, usted____)__ muy despacio, por favor. Yo sólo (hablar)____ un poco de español.
2. Mi padre y mi madre (vivir)_____ en Madrid.
3. Yo (tener) ______ catorce años.
4. Maribel y yo (nosotros/ comer) ______ patatas fritas.
5. Mi tío (él/ escuchar)___________ la música clásica.
6. Maud y Stefanie (ellas/ escribir) una carta a su abuela

Slide 22 - Open vraag

Capitulo 6
Los verbos ser, estar en hay
  • Wie of wat iemand is -->    Ser 

  • Waar iets of iemand is -->  Estar
      (zich bevinden)

  • Er is/ er zijn -->                       Hay

Slide 23 - Tekstslide

Capitulo 1 - 4
           Ser            
soy            ik ben
eres          jij bent
es             hij/zij/het is
                  
somos      wij zijn 
sois            jullie zijn
son            zij zijn 
          Estar 
estoy            
estás
está

estámos 
estáis
estámos
Het wekwoord zijn in het Spaans
Hay 

hay un parque
hay unos chicos
hay cinco perros
hay casas holandesa
hay mucha gente

Slide 24 - Tekstslide

Capitulo 1 - 4
Regelmatige werkwoorden /
Verbos regulares
-Ar
as
a

amos 
áis
an
-ER
es
e

emos 
éis 
en
-IR
es 
e

imos 
is 
en
Pers.vnw + Stam +
hablar           comer              vivir

Slide 25 - Tekstslide

Geeft de vervoeging van de regelmatige werkwoorden : tegenwoordige tijd 
 _______(hablar-yo) español con Anne. 
Jasmijn___________ (comer) frutas en el desayuno.
Qiu Mei y Daan _______________(escribir) correos en en dos idiomas.
Samira y yo ___________ (comer) muchos churros con chocolate.
No, Rosalinde y yo _____ (cantar) en español.
Tú...................................(escribir) los deberes en tu Ipad.
hablo
come
escriben
comemos
cantamos
escribes

Slide 26 - Sleepvraag

Capitulo 1 - 4
Tener = hebben
teng   o            
tien     es             
tien     e

ten      emos 
ten      éis 
tien     en 

- ik heb
- jij hebt 
- hij/zij u heeft 

- wij hebben 
- jullie hebben 
-zij hebben/ u heeft (meervoud)



- Leeftijd - hebben - moeten ( tengo + que + hele ww)

Slide 27 - Tekstslide

Kies de juiste antwoord:
Camila______ quince años
A
es
B
tengo
C
tene
D
tiene

Slide 28 - Quizvraag

Kies de juiste antwoord:
Wat is de uitgang voor 'wij'?

A
tengo
B
teneimos
C
tenemos
D
tenéis

Slide 29 - Quizvraag


               el/la plaats
  Ir + a + iemands huis
                land
Ir = gaan
Capitulo 1 - 4
Voy  al instituto
vas a la biblioteca 
va  a casa de Pablo 

vamos a Italia 
vais a ir de compras
van 

Slide 30 - Tekstslide

Zeg dat je naar het strand gaat.
Zeg dat je morgen naar school gaat.

Slide 31 - Open vraag

Nog extra uitleg?
Ga naar de volgende dia en bekijk het fragment over de: 
- ontkening 
- de klok
- bezittelijk vnw 

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Link

Hebben we de lesdoelen behaald? 
  1. Weten we welke grammatica onderdelen op de toets terug komen?
  2. Hebben we de voca cp. 5+6 behandeld?
  3. wat gaan we volgende week doen?

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide