H3 Water 3.1 Nakijken. 3.2 Temperatuur

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

H3.1 IJs, water en waterdamp
  6 min - Introductie maken
25 min - Uitleg lessonup par 1
10 min - Lezen H3.1 boek
15 min - Opdrachten maken schrift
15 min - Opdrachten bespreken.
20 min - Huiswerk maken schrift                     
             Filmpjes uitleg / classroom

Wat heb je nodig? Potlood, schrift, boek en chromebook.

Slide 2 - Tekstslide

Opdrachten bespreken H3.1
1. Vul in.
  • a  De meeste stoffen kunnen voorkomen in drie                       fasen: vaste stof, vloeistof en gas.
  • b  IJs is een vaste stof, (vloeibaar) water een vloeistof         en waterdamp een gas.
  • c  De ijskristallen in sneeuw hebben allemaal dezelfde           zeshoekige structuur.

Slide 3 - Tekstslide

In deze paragraaf worden zes soorten neerslag genoemd.
a Schrijf die zes soorten neerslag in tabel 1.
b Noteer achter elke soort neerslag in welke fase het water zich bevindt.

Slide 4 - Tekstslide

Opdrachten bespreken H3.1
In figuur 5 zie je een ketel met kokend water.

 A. Het water is in de gasvormige fase,
    omdat je het niet kunt zien.
B. Het water is in de vloeibare fase.
    Je ziet de kleine, in de lucht zwevende waterdruppels als een wolkje.
C. Stoom? Bij A of B? Licht je antwoord toe.
     Het water is stoom bij A. 
     Stoom bestaat uit waterdamp en is dus onzichtbaar.
 

Slide 5 - Tekstslide

4. Mist bestaat uit kleine druppeltjes vloeibaar water die in de lucht zweven.
Hoe merk je dat als je door dichte mist loopt of fietst?


5.De foto in figuur 6 is vlak na een ijzelbui gemaakt. De ijzel heeft een doorzichtig laagje gevormd op een tak.
In dichte mist worden je haren en kleren nat.
In welke fase bevond het water zich toen het de tak raakte
In de vloeibare fase. De kleine ijspegels zijn ontstaan doordat het water dat langs de tak naar beneden is gedruppeld, is bevroren.

Slide 6 - Tekstslide

5b.In welke fase bevond het water zich toen de foto werd gemaakt? Waaraan zie je dat?
In de vaste fase, want het water verandert niet meer van vorm.

Slide 7 - Tekstslide

IJzel                        Rijp            


6. IJzel is bevroren water (figuur 6). Rijp is bevroren waterdamp (figuur 7). Het verschil kun je goed voelen.


Welk verschil neem je waar, als je eerst een takje met ijzel en daarna een takje met rijp in je hand houdt?
De ijzel is stevig en hard, de rijp is brokkelig.

Slide 8 - Tekstslide

7. Als het heeft geijzeld, dragen mensen soms spikes onder hun schoenen (figuur 8).Leg uit waarom ze dat doen.



IJzel is een harde en gladde laag ijs, waar schoenzolen weinig grip op hebben. De spikes steken in de laag ijzel en zorgen voor grip.

Slide 9 - Tekstslide

In figuur 9 zie je twee structuren van stoffen.
a Heeft stof a een kristalstructuur? ja / nee
b Heeft stof b een kristalstructuur? ja / nee
c Leg uit hoe je dat kunt zien.
Structuur a is niet regelmatig en structuur b is wel regelmatig. Structuur b is dus een kristalstructuur.
A
B

Slide 10 - Tekstslide

 9. Erik beweert dat ijzel en hagel veel op elkaar lijken.
 
a Noteer een verschil tussen ijzel en hagel.
Hagel ontstaat in wolken. IJzel vormt zich op een bevroren ondergrond.
b Noteer een overeenkomst tussen ijzel en hagel.
Beide zijn de vaste fase van water.
c Noteer een argument voor de bewering van Erik.
IJzel en hagel ontstaan beide als regendruppels bevriezen.
d Noteer een argument tegen de bewering van Erik.
IJzel valt als regen naar beneden en bevriest pas op een bevroren ondergrond. Hagel valt al bevroren naar beneden.

Slide 11 - Tekstslide

1. gegevens: L = 3,2 cm, B = 2,0 cm, H =  1,6 cm. Gevraagd: volume?
2. formule: L x B x H = 3,2 x 2 x 1,6 = 10,24
3. Volume = 10,24 cm3
1. massa =  9,2 g, Volume = 10,24 cm 3
2. Dichtheid = massa / volume
3. Dichtheid = 9,2/ 10,24 = 0,8984375  Dichtheid = 0,9 g/cm3
a.



Slide 12 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de massa en het volume als het ijsblokje smelt?
 B De massa blijft gelijk en het volume wordt kleiner.

a. Water zet uit als het bevriest. Daardoor wordt de buis van binnenuit kapot gedrukt.
b. • de waterleidingbuizen van een huis;
Voor het gaat vriezen moet je de waterleidingbuizen leeg laten lopen.
    • het koelsysteem van een auto.
Aan het koelsysteem van een auto moet je antivries toevoegen. 
Voor het gaat vriezen moet je de

Slide 13 - Tekstslide

Waarom moet je deze bloempotten ’s winters op een droge plek bewaren?
Bij natte potten zit er water in de wand. Water zet uit als het bevriest. De potten vriezen dan stuk als de temperatuur beneden de 0 °C komt.

Slide 14 - Tekstslide

Blz.106
1

Slide 15 - Tekstslide

Blz.106
2
3
timer
25:00
1. Welke temperatuur geeft elke thermometer aan?
2. Welke temperatuur geeft elke thermometer aan? (kraanwater)
4. Kun je met de thermometer waarvoor je een schaalverdeling gemaakt hebt, redelijk nauwkeurig de temperatuur meten?

Slide 16 - Tekstslide

Als je een stof verwarmt, gaat de temperatuur van die stof stijgen.
Dat zie je bijvoorbeeld als je water aan de kook brengt voor een kop thee.
Doel
Bij deze proef onderzoek je zelf hoe de temperatuur verandert.
De onderzoeksvraag luidt:
Hoe verandert de temperatuur van water als je het water aan de kook brengt?

Slide 17 - Tekstslide

Uitvoeren en uitwerken
Werkverdeling
Deze proef doe je in tweetallen:
• Leerling 1 leest de temperatuur af op de thermometer.
• Leerling 2 houdt de tijd bij en noteert de meetresultaten.
Voorbereiden
• Doe precies 100 mL water in het bekerglas. Maak daarna de opstelling zoals hiernaast.

Slide 18 - Tekstslide

1. Noteer de temperaturen die je afleest in tabel 1.
• Meet de begintemperatuur van het water.
• Steek de brander aan zoals je dat hebt geleerd. Draai de gasregelknop half open.
• Draai de luchtregelknop zover open dat je een blauwe vlam krijgt die rustig brandt (zonder veel lawaai te maken).
• Schuif de brander onder het bekerglas op de driepoot (figuur 2).
• Lees om de dertig seconden de thermometer af. 
• Hou het reservoir van de thermometer tijdens het meten ongeveer een          centimeter boven de bodem van het bekerglas.
• Op een gegeven moment gaat het water koken. Doe daarna nog vier metingen.
• Doe de brander uit na de laatste meting.

Slide 19 - Tekstslide

  • Waaraan kon je zien dat het water kookte?
  • Is er water uit het bekerglas verdwenen? Zo ja, waar is dat water gebleven?

Huiswerk:
Teken de grafiek opdracht 4 van proef 2!!

Slide 20 - Tekstslide

Veel plezier vandaag en tot volgende keer!
Veel plezier vandaag en tot volgende keer!
Klik op deze link en vul het exit ticket in.

Slide 21 - Tekstslide