2.1 en 2.2

2.1: De grondwetswijziging van 1848
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.1: De grondwetswijziging van 1848

Slide 1 - Tekstslide

Thorbecke schreef een nieuwe grondwet in 1848
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Welke zin is FOUT?
A
Voor 1848 maakte de koning de wetten
B
Voor 1848 benoemde de koning de leden van de eerste kamer
C
Voor 1848 was er een eerste en een tweede kamer
D
Voor 1848 had de koning weinig macht

Slide 3 - Quizvraag

1798: de 'staatsregeling'
Eerste grondwet!
" Gelijkheid van alle burgers voor de wet"
"De scheiding van de machten in een wetgevende en een uitvoerende macht"
"De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht".
Maar: Alleen geletterde mannen van boven de 20 mogen stemmen.

Slide 4 - Tekstslide

Staatsregeling
Wetten moeten goedgekeurd worden door de Eerste en Tweede Kamer.
Parlement in 1814 niet veel invloed.
Conservatieven vonden het prima.

Slide 5 - Tekstslide


Revolutiejaar 
1848



Liberalen willen meer te zeggen hebben

Slide 6 - Tekstslide


Paniek bij de vorsten
in heel Europa!




Ook in Den Haag...
...koning Willem II wordt 'in één nacht' liberaal

Slide 7 - Tekstslide

Gevolgen
  • De leider van de Nederlandse Liberalen: Johan Rudolf Thorbecke maakt een nieuwe grondwet:

  1. Koning is onschendbaar
  2. Ministeriële verantwoordelijkheid

  • Dit betekent: de ministers zijn verantwoordelijk voor de daden van de regering (ook: voor de daden van de koning)

Slide 8 - Tekstslide

Democratisch ja/nee?
Alleen mannen mochten stemmen: censuskiesrecht.
Geen politieke partijen.
Willem II stierf in 1848 en Willem III was anti grondwet.

Slide 9 - Tekstslide

Willem III
Willem III vond dat ministeriële verantwoordelijkheid alleen over het binnenland moest gaan.
Ontbond de Tweede Kamer elke keer.
Pas in 1868 acceptatie dat de Tweede Kamer de hoogste macht had.

Slide 10 - Tekstslide

verzuiling

Slide 11 - Tekstslide

Definitie
Definitie: De opdeling van de maatschappij op grond van geloofsovertuiging en/of maatschappelijke opvattingen.
Grondwet 1848: Vrijheid en gelijkheid.
Tot 1848 waren katholieken, de streng protestanten en arbeiders achtergesteld.

Slide 12 - Tekstslide

Katholieken
Katholieke geloof mocht, maar een organisatie NIET.
1848: Vrijheid van godsdienst én van vereniging.
1853: Nederland kreeg eigen bisschoppen.
Gevolg: Ontstaan confessionalisme als politiek-maatschappelijke stroming.

Slide 13 - Tekstslide

Gereformeerden
Orthodoxe protestanten woedend -> wilden protestante natie.
Abraham Kuyper speelde een rol in het creëren van een protestants-christelijke gemeenschap
.

Slide 14 - Tekstslide

Abraham Kuyper
  • Protestant
  • De ARP 1879
  • aanhang: boeren, winkeliers, arbeiders (kleine luyden)
  • Oprichting Vrije Universiteit
  • Kiesrecht voor gezinshoofd

Slide 15 - Tekstslide

Protestanten vs. katholieken
Protestanten een politieke partij? Dan katholieken ook!
Priester Herman Schaepman richtte de Roomsch-Katholieke Staatspartij op.

Slide 16 - Tekstslide

Schoolstrijd
  • Openbaar onderwijs = belasting
  • Bijzonder onderwijs = zelf betalen
  • 1917: grondswetwijziging

Slide 17 - Tekstslide

Arbeiders
Woordvoerder: Ferdinand Domela Nieuwenhuis.
Richtte in 1882 Sociaal Democratische Bond op.
Ferdinand werd niet echt serieus genomen, startte een mislukte revolutie.

Slide 18 - Tekstslide

Arbeiders
1894: Oprichting Sociaal Democratische Arbeiders Partij door Pieter Jelles Troelstra.
Zette zich in voor het algemeen kiesrecht.
Invoering achturige werkdag en iedereen staatspensioen.
Meer succes.

Slide 19 - Tekstslide