donderdag, 2.12.21

Donnerstag, den 2. Dezember 2021
  • Was machen wir : Grammatik 1 - wiederholen der Verben in allen Zeiten - schwach und Partizip Wiederholen - Fälle und Personalpronomen -Wörter Kapitel 3 
  • Logo.de - sehen und Fragen beantworten
  • Übung mit Wörtern und den Signalwörtern
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Donnerstag, den 2. Dezember 2021
  • Was machen wir : Grammatik 1 - wiederholen der Verben in allen Zeiten - schwach und Partizip Wiederholen - Fälle und Personalpronomen -Wörter Kapitel 3 
  • Logo.de - sehen und Fragen beantworten
  • Übung mit Wörtern und den Signalwörtern

Slide 1 - Tekstslide

Weihnachtsmann 
  1. Was wurde Kontrolliert?
  2. Was ist ein guter Weihnachtsmann
  3. Was gehört zum guten Weihnachtsmann
  4.  Welche Eigenschaften soll ein Weihnachtsmann haben?
  5. Was ist toll an Weihnachten - sagen die Kinder? 
  6. Welche wünsche haben die Kinder? 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Aber/sondern 
Sondern - bij heldere tegenstelling
Ich kaufe keinen Computer, sondern einen Laptop.
aber - bij overige gevallen
Ich kaufe einen computer, aber Laptop würde mir besser passen.


Slide 4 - Tekstslide

Wann/ Wenn
Wann - als er sprake is van onbekende tijd. Wann kan worden vervangen door " op welk moment" of "hoe laat"
Wann kommst du bei mir vorbei? Heute um fünf Uhr oder morgen um halb fünf? 
Ich weiß noch nicht genau, wann ich vorbeikomme.
Wenn - in de betekenis "als" of " indien" 
Ich komme bei dir vorbei, wenn ich mit der Arbeit fertig bin. 


Slide 5 - Tekstslide

dann/denn
Dann - wordt gebruikt als het Nederlandse "dan" kan worden vervangen door "op dat moment".Het geeft een tijdstip aan en wordt met nadruk uitgesproken.
Zuerst muss ich meine Hausaufgaben machen, dann komme ich vielleicht noch vorbei. 
Denn - wordt gebruikt als je het Nederlandse "dan" niet kunt vervangen door "op dat moment". Het geeft geen tijdstip aan een wordt zonder nadruk uitgesproken.
Du siehst heute wirklich topfit aus! Was hast du denn gemacht, ich erkenne dich gar nicht wieder. 

Slide 6 - Tekstslide

Ob/Oder
Oder- wordt gebruikt om een keuze tussen twee of meer mogelijkheden aan te geven.
Komme ich morgen zu dir oder kommst du zu mir?  
Ob - Is er geen sprake van keuze dan gebruik ik ob. 
Ich weiß nicht, ob ich morgen vorbeikommen kann.

Slide 7 - Tekstslide

Das: 
bepaald lidwoord + betrekkelijk voornaamwoord

  • verwijst naar (eerder genoemd) zelfstandig naamwoord (heeft betrekking op....):
     Wir nehmen das Angebot, das wir gestern erhalten haben, an.

das Angebot = (bepaald) lidwoord (het aanbod)
........, das wir ......... = betrekkelijk vnw

Slide 8 - Tekstslide

Das: 
aanwijzend voornaamwoord (dat/dit/deze)

  • Das als aanwijzend voornaamwoord:                                                   Das finde ich gut! (dat/dit)

Slide 9 - Tekstslide

dass: voegwoord 
(voegt zinnen aan elkaar)
Ich weiß, dass es gut ist.
Dass es gut ist, freut mich.
Die Entscheidung, dass wir das Angebot annehmen, ist gut.

Let op: Voor dass moet je altijd een komma plaatsen. Maar: niet iedere das na een komma wordt met ss geschreven, zie voorbeelden.

Slide 10 - Tekstslide

dass: 
nog meer praktische voorbeelden

Ich hoffe, dass wir uns bald wiedersehen!
Schön, dass wir uns getroffen haben!
Schön, dass wir uns kennengelernt haben.
Danke, dass Sie mir geholfen haben.

Slide 11 - Tekstslide

Signaalwoorden - opsomming
und- en
zudem - bovendien
außerdem - bovendien
dann - dan, vervolgens
auch - ook 
(zu)erst - ten eerste


Slide 12 - Tekstslide

Signaalwoorden - Tegenstelling
doch - toch, echter
sondern - maar (nicht heute sondern morgen) 
statt - in plaats van
trotzdem - toch, desondanks
aber - maar
obwohl - hoewel 
trotz(dem) - (des) ondanks 
während - terwijl

Slide 13 - Tekstslide

Signaalwoorden - benadrukking
besonders - in het bijzonder, vooral
selbst - zelfs
sogar - selfs
vor allem - in het bijzonder, vooral 

Slide 14 - Tekstslide

Signaalwoorden - Reden / oorzaak
denn - want
weil - omdat
Schließlich - per slot van rekening
nämlich - namelijk
deswegen - daarom

Slide 15 - Tekstslide

Signaalwoorden - bevestiging
klar - vanzelfsprekend, natuurlijk
natürlich - vanzelfsprekend, natuurlijk 
tatsächlich - inderdaad, zeker 
wirklich - inderdaad, zeker 

Slide 16 - Tekstslide

Signaalwoorden - Conclusie
also - dus
deshalb - derhalve, daarom
daher - vandaar
 damit - zodat 

Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoorden 
Bevor - voordat 
Nachdem - nadat
Als - toen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Üben mit dem Satzbau:
  1. Öffne bitte dein Buch auf Seite 150 - 150 - Du findest dort Wörter zu Kapitel 3
  2. Mit Wörtern 1 bildest du jetzt Sätze und benutzt das gerade gelernte, also die Signalwörter; (Minimal 15 Sätze)
  3. Mache jetzt Übung: 48, 49 Seite 136-137
  4. Lerne für die nächste Stunde Wörter 1 Kapitel 3 und die Signalwörter; 

Slide 42 - Tekstslide