3 Grunberg slaat de plank mis als hij doet alsof ouderen graag eenzaam willen blijven.
4 mijns inziens
5 en 6 - Eenzaamheid is (immers) het pijnlijke gemis aan kwaliteit en kwantiteit van sociale relaties. = waarderend argument - Ongeveer 10 procent van de volwassen Nederlanders heeft er in sterke mate last van, en onder 85-plussers is dat 15 procent. = feitelijk argument
Slide 7 - Tekstslide
Bespreken opdr. 4
Grunberg plaatst grote vraagtekens bij het voornemen van de nieuwe minister van VWS, Hugo de Jonge, de eenzaamheid onder ouderen te verminderen (standpunt).
Ouderen willen graag eenzaam blijven (argument).
Zin: 'Eenzaamheid is immers het pijnlijke gemis aan kwaliteit en kwantiteit van sociale relaties.'
7 tegenargument
De uitspraak gaat in op het standpunt (dat je bij 1 hebt genoteerd) -
AL heeft er o.a. een heel weekend over nagedacht :-)
Als je het argument tegen wil spreken, moet je met bewijs komen dat ouderen helemaal niet eenzaam willen blijven. De reactiezin werpt niet het argument omver.
Slide 8 - Tekstslide
Bespreken opdr. 4
8 Het gaat erom die mensen te steunen die willen proberen hun eenzaamheid te verminderen.
9 Eenzaamheid kan (namelijk) een grote negatieve impact op de geestelijke en lichamelijke gezondheid hebben.
10 feitelijk argument
11 Het voornemen van de minister verdient (derhalve) steun.
12 derhalve (betekent hetzelfde als 'dus')
Slide 9 - Tekstslide
Door naar §2: Argumentatiestructuren
Slide 10 - Tekstslide
Enkelvoudige argumentatie
Het standpunt wordt onderbouwd met één argument.
Voorbeeld
Roken moet geheel verboden worden
want het is slecht voor je gezondheid.
standpunt
argument
, want
Slide 11 - Tekstslide
Door naar de meervoudige argumentatiestructuren
Slide 12 - Tekstslide
Onderschikkende argumentatie
Het standpunt wordt onderbouwd met één argument.
En dat argument wordt ondersteund met een ander argument, een subargument
Voorbeeld
Roken moet geheel verboden worden
want het is slecht voor je gezondheid.
Je hebt namelijk een verhoogde kans op hart-, vaat- en longziekten wanneer je rookt.
standpunt
argument
, want
, want
subargument
Slide 13 - Tekstslide
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
Het standpunt wordt onderbouwd met twee of meer argumenten.
Die argumenten staan inhoudelijk los van elkaar, zijn dus onafhankelijk.
Voorbeeld
Roken moet geheel verboden worden
A1 het is slecht voor je gezondheid. A2 En het stinkt.
Slide 14 - Tekstslide
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
Het standpunt wordt onderbouwd met twee of meer argumenten.
Die argumenten werken in combinatie met elkaar en zijn dus afhankelijk. Ze hebben inhoudelijk veel met elkaar te maken.
Voorbeeld
Roken moet geheel verboden worden
Roken kost veel geld. Het is belangrijk om geld over te houden aan het einde van de maand en te kunnen sparen.
Slide 15 - Tekstslide
En je kunt de argumentatiestructuren ook nog met elkaar combineren
Een onderschikkende en nevenschikkende argumentatiestructuur met afhankelijke en onafhankelijke argumenten
Zie blz. 37
Slide 16 - Tekstslide
Neem de theorie nog eens door op blz. 35-37
Vervolgens maak je opdr. 1 (blz. 37-38)
Tip: omcirkel signaalwoorden!
Klaar? Opdracht 2 (blz. 38-39)
timer
10:00
Slide 17 - Tekstslide
Opdracht 1 - A
Standpunt: Ik denk dat het bij dit bedrijf niet zo goed gaat.
A1: Bijna de hele directie is vervangen.
A2: Veel werknemers zoeken een andere baan.
C nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
Slide 18 - Tekstslide
Welke letter heb je ingevuld bij 1b?
Slide 19 - Open vraag
Welke letter heb je ingevuld bij 1c?
Slide 20 - Open vraag
Opdracht 1 - D
Standpunt: Geen wonder (dus) dat steeds meer werkgevers de sociale media op het werk verbieden.
A1: Veel werknemers zitten tijdens werktijd op Facebook en dergelijke.
A2: Dat leidt behoorlijk af.
B nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
Slide 21 - Tekstslide
Welke letter heb je ingevuld bij 1e?
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Opdracht 1 - F
Standpunt: Het lijkt erop dat het klassieke boek ondanks de komst van de e-readers niet echt wordt bedreigd.
A1: Er worden nog steeds veel boeken verkocht en gelezen.
A - enkelvoudige argumentatie
Slide 24 - Tekstslide
Maak nu opdracht 2
timer
5:00
Slide 25 - Tekstslide
2
Noteer de letters achter elkaar zoals je ze in je boek hebt genoteerd, van links naar rechts, van boven naar beneden.
Slide 26 - Open vraag
Let op de signaalwoorden, die helpen je goed op weg!
Slide 27 - Tekstslide
Aan de slag!
Opdr. 3 (blz. 39-41)
timer
15:00
Slide 28 - Tekstslide
Welke letter heb je ingevuld bij 1f?
Slide 29 - Open vraag
Een argument dat waar of onwaar is.
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument
Slide 30 - Quizvraag
Het woordje 'maar' is een signaal voor een argument.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quizvraag
Met een ... ontkracht je een standpunt.
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 32 - Quizvraag
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
D
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
Slide 33 - Quizvraag
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
D
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
Slide 34 - Quizvraag
Van welke argumentatiestructuur is er sprake in tekst 2?
Let op: letters komen niet overeen met je boek
A
B: Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
B
C: Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
C
D: onderschikkende argumentatie
D
E: onder- en nevenschikkende argumentatie
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Tekstslide
Van welke argumentatiestructuur is er sprake in tekst 3?
Let op: letters komen niet overeen met je boek
A
B: Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
B
C: Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
C
D: onderschikkende argumentatie
D
E: onder- en nevenschikkende argumentatie
Slide 37 - Quizvraag
Slide 38 - Tekstslide
Van welke argumentatiestructuur is er sprake in tekst 4?
A
A: Enkelvoudige argumentatie
B
B: Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
C
C: Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
D
D: onderschikkende argumentatie
Slide 39 - Quizvraag
Slide 40 - Tekstslide
Van welke argumentatiestructuur is er sprake in tekst 5?
Let op: letters komen niet overeen met je boek
A
B: Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
B
C: Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
C
D: onderschikkende argumentatie
D
E: onder- en nevenschikkende argumentatie
Slide 41 - Quizvraag
Slide 42 - Tekstslide
Van welke argumentatiestructuur is er sprake in tekst 6?
Let op: letters komen niet overeen met je boek
A
B: Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
B
C: Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
C
D: onderschikkende argumentatie
D
E: onder- en nevenschikkende argumentatie
Slide 43 - Quizvraag
Slide 44 - Tekstslide
Van welke argumentatiestructuur is er sprake in tekst 7?
Let op: letters komen niet overeen met je boek
A
B: Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
B
C: Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten