Nederlands hoofdstuk 3 klas 2 basis / kader

Zinnen en alinea's hebben iets met elkaar te maken.
A
Waar
B
Niet waar
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zinnen en alinea's hebben iets met elkaar te maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 1 - Quizvraag

De signaalwoorden: eerst, daarna, vervolgens en ten slotte, horen bij het volgende verband:
A
Opsomming / tijd
B
Tegenstelling

Slide 2 - Quizvraag

De signaalwoorden: echter, maar, aan de ene kant / aan de andere kant, horen bij het verband:
A
Opsomming / tijd
B
Tegenstelling

Slide 3 - Quizvraag

Kijk naar de volgende zin en vul het juiste verband in:
'Ik liep in de supermarkt en ik kocht: fruit, groente en brood.
A
Opsomming / tijd
B
Tegenstelling

Slide 4 - Quizvraag

Kijk naar de volgende zin en vul het juiste verband in:
'Ik kocht een kleine tas, maar er passen wel veel spullen in.
A
Opsomming / tijd
B
Tegenstelling

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent een figuurlijke betekenis?
A
Er wordt hetzelfde bedoeld als dat er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan dat er staat.

Slide 6 - Quizvraag

Vul het juiste voorvoegsel in:
niet te vertrouwen: ....... trouwen

Slide 7 - Open vraag

Vul het juiste voorvoegsel in:
Zonder woorden: ..... verbaal

Slide 8 - Open vraag

Vul het juiste voorvoegsel in:
Niet diep: .....diep

Slide 9 - Open vraag

Vul het juiste voorvoegsel in:
Tussen de steden door: ....city

Slide 10 - Open vraag

Vul het juiste voorvoegsel in:
Opnieuw berekenen ....berekenen

Slide 11 - Open vraag

Benoem bij onderstaande zinnen het lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord(en)

Slide 12 - Tekstslide

De jongen liep vandaag een groot rondje.

Slide 13 - Open vraag

Ik heb vandaag broodjes gekocht in de kantine.

Slide 14 - Open vraag

Mevrouw Groenen is de leukste docent van het Zone.College

Slide 15 - Open vraag

Zet bij de volgende dia's het voltooid deelwoord op de juiste manier in de zin..

Slide 16 - Tekstslide

Ik heb vandaag een frisse neus ....... (halen).

Slide 17 - Open vraag

Ik ben vandaag naar school ....... (lopen).

Slide 18 - Open vraag

Ik ben vandaag naar school ....... (fietsen).

Slide 19 - Open vraag

Ik heb mijn been (breken).

Slide 20 - Open vraag

Vul in de volgende dia's het juiste verwijswoord in. 

Slide 21 - Tekstslide

De verkoper heeft de auto gekocht.
...... heeft ....... gekocht

Slide 22 - Open vraag

De zangeres wilde het lied graag zingen.
...... wilde ....... graag zingen

Slide 23 - Open vraag

Ali is morgen jarig, maar ik geef hem nu ........ cadeau.
...... is morgen jarig, maar ik geef vandaag ....... cadeau.

Slide 24 - Open vraag

Onze buurvrouw heeft drie konijnen. Hun/ ze mogen rondlopen in haar / ze tuin. Hun / ze hok staat altijd open.

Slide 25 - Open vraag