Stepping_Stones_Law&Order_Test_Yourself_3Basis

Welcome! : )
  • Books on your table.
  • Laptop on your table.
  • Pen on your table.
  • Notebook on your table.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome! : )
  • Books on your table.
  • Laptop on your table.
  • Pen on your table.
  • Notebook on your table.

Slide 1 - Tekstslide

Let's start!
To enter this LessonUp:

Step 1: go to www.lessonup.app
Step 2: enter the class code
Step 3: enter your first name and surname

Slide 2 - Tekstslide

Lesson Goal
Theme 3: Law & Order

Aan het einde van deze les:
  • Heb ik geoefend voor de toets.
  • Weet ik welke onderdelen er in de toets worden gevraagd.
  • Weet ik wat ik nog extra moet oefenen.
  • Heb ik extra vragen gesteld over de toets.


Slide 3 - Tekstslide

This lesson
Part 1: Klassikaal
Maken Test Yourself met Lesson Up
Vocabulary
Grammar

Part 2: Zelfstandig
Zelfstandig leren/oefenen Stones D + I
Hier kun je slim stampen voor gebruiken!

Slide 4 - Tekstslide

Test yourself
Vocabulary

Slide 5 - Tekstslide

Sleep de juiste woorden naar elkaar.
describe
solve
punish
innocent
interrupt
chase
witness
escape
straffen
ontsnappen
onschuldig
getuige
onderbreken
beschrijven
achtervolgen
oplossen

Slide 6 - Sleepvraag

Test yourself
E Grammar: Present Perfect
have/has+ voltooid deelwoord

Slide 7 - Tekstslide

Sleep de juiste begrippen/ signaalwoorden /zinnen die horen bij de  Present Perfect.
Present Perfect
in het verleden begonnen en nú nog aan de gang.
in het verleden gebeurd en resultaat heeft invloed op het heden/nu.
In het verleden gebeurd en is afgelopen.
He lived in Leeds last year.
He has lived in Leeds since last year.
since
yesterday
already
last year
I have just seen a bicycle theft in Regent Square.
I can't walk. I have broken my leg.
I broke my leg in 2018.
never

Slide 8 - Sleepvraag

Sleep de signaalwoorden die horen bij de Present Perfect.
Signaalwoorden
Present Perfect
since
already
for
just
yet
never
ever
yesterday
last week
in 2019
last year

Slide 9 - Sleepvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Present Perfect.

We ______ just _____(finish) our homework.
A
has finished
B
have finished
C
are finishing

Slide 10 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Present Perfect.

'I can't drive you to school,' Mum said.
'I _______(lose) the car keys.'
A
has lost
B
have lost
C
are lost

Slide 11 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Present Perfect.

David _______(play) basketball since he was eight.
A
have played
B
are playing
C
has played

Slide 12 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Present Perfect.


You deserve a break. You ______(work) very hard today.
A
have worked
B
has worked
C
are working

Slide 13 - Quizvraag

Schrijf het werkwoord tussen haakjes in de Present Perfect.

My neighbour _____(lived) here since 2008.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf het werkwoord tussen haakjes in de Present Perfect.

They _____ (do) everything they can to win the game.

Slide 15 - Open vraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Present Perfect.

I _____ never _____ (see) this show before.

Slide 16 - Open vraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Present Perfect.

Vera can't go to school today.
She _______(break) her elbow.

Slide 17 - Open vraag

Test yourself
Grammar J : both, every, each, all, none

Slide 18 - Tekstslide

Both
Each
Every
All
None
iedere
geen/ niet één
beide / allebei
elke
alle/ allemaal

Slide 19 - Sleepvraag

Vul het juiste woord in.

I visit my grandfather _____ Saturday
A
both
B
each
C
every
D
none

Slide 20 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

We have two cats and ____ had to be taken to the vet.
A
all
B
both
C
each
D
every

Slide 21 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

_____ the flowers in our garden were eaten by an escaped goat.
A
each
B
all
C
every
D
none

Slide 22 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

______ of the thieves were caught; they're still free.
A
each
B
all
C
both
D
none

Slide 23 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.
none / each / all / both / every

_____ of the answers I gave were correct, so I have to take the test again.

Slide 24 - Open vraag

Vul het juiste woord in.
none / each / all / both / every

____ week there is a burglary in this village.

Slide 25 - Open vraag

Vul het juiste woord in.
none / each / all / both / every

She likes floral tattoos; she has a rose tattoo on _____ arms

Slide 26 - Open vraag

Vul het juiste woord in.
none / each / all / both / every

_____ time I hear that song, I feel happy.

Slide 27 - Open vraag

Part 2

Part 2: Zelfstandig
Zelfstandig leren/oefenen Stones D + I / Vocabulary
In de online methode!
Hier kun je slim stampen voor gebruiken!

Slide 28 - Tekstslide

Grammar
Extra uitleg
Present Perfect

Slide 29 - Tekstslide

Present Perfect
Je gebruikt de Present Perfect als;
1. iets is in het verleden begonnen en is nu nog aan de gang.
2. iets is in het verleden gebeurd en je merkt nu nog het resultaat.

Voorbeelden:
1. I have lived in New York for seven years now.
    Ik woon al zeven jaar in New York. --> in het verleden begonnen en nog steeds bezig.

2. I have painted the door.
     Ik heb de deur geschilderd. --> in het verleden gedaan en je merkt nu nog resultaat.

Slide 30 - Tekstslide

Signaalwoorden
Je kunt de tijd herkennen als er in een zin de volgende signaalwoorden staan.

  • JUST = net
  • ALREADY = al
  • YET = al / nog niet
  • ALWAYS = altijd al
  • NEVER = nooit
  • EVER = ooit
  • SINCE = sinds
  • FOR = nu al
Donkey Bridge =
FYNEJAS

Slide 31 - Tekstslide

Present Perfect
I have played
You have played
He/She/It has played
We have played
You have played
They have played

I haven't played
You haven't played
He/She/It hasn't played
We haven't played
You haven't played
They haven't played

Have I played?
Have you played?
Has he/she/it played?
Have we played?
Have you played?
Have they played?

Yes, I have
No, I haven't
answer =

Slide 32 - Tekstslide

Grammar
Extra uitleg
 both/each/all/every/none

Slide 33 - Tekstslide

Hoe kun je ze uit elkaar halen?
both, each, all, every, none
zijn allemaal woorden die je gebruikt om een deel van een groep of juist een hele groep aan te duiden.

Waar moet je op letten?
  • Om hoeveel personen/dieren/dingen gaat het?
  • Staat het zelfstandignaamwoord in de zin in het enkelvoud/meervoud?


Slide 34 - Tekstslide

both
both = beide of allebei.

Je gebruikt both bij twee personen, dieren of dingen.

  • Emma feeds both cats at the same time.
  • Both singers received an award.
  • They saw both men go into the restaurant.

Je kiest voor both (beide) als het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in het meervoud staat!

Slide 35 - Tekstslide

each
each = elke

Je gebruikt each bij twee of meer personen, dieren of dingen.

  • She wore bracelets on each arm.
  • Each Sunday Kevin goes walking in the park.
  • The trainer gave each dog a treat.

Je kiest voor each (elke) als het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in het enkelvoud staat!

Slide 36 - Tekstslide

all / every / none
all = alle/allemaal
every = iedere
none = geen/ niet één

Gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

  • All countries have flags.
  • I have to do chores every day!
  • None of us believed his story.


Slide 37 - Tekstslide

each of every ?
! Each gebruik je om nadruk te leggen op individuele dingen.

  • Each of the students received a prize. 
  • The trainer gave each dog a treat.

! Every gebruik je om nadruk te leggen op het geheel

  • The detective knows every criminal in town.
  • The trainer gave every dog a treat. 

Slide 38 - Tekstslide