Liquiditeitsbegroting

Liquiditeitsbegroting
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
HandelMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Liquiditeitsbegroting

Slide 1 - Tekstslide

Liquiditeit
In welke mate kan een bedrijf haar lopende betalingsverplichtingen voldoen? 

Oftewel: komt er genoeg geld binnen om alle rekeningen te betalen?

Slide 2 - Tekstslide

Liquiditeitsbegroting
Een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode. 

Deze moet je ook invullen in je ondernemingsplan!

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 4 - Tekstslide

Aandachtspunt 1
  • Men dient alleen die kosten op te nemen in de liquiditeitsbegroting die direct tot uitgaven leiden. 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld bedrijfskosten

Slide 6 - Woordweb

Voorbeeld uitgaven bedrijf

Slide 7 - Woordweb

Rentekosten zijn:
A
uitgaven die geen kosten zijn.
B
vervelend.
C
kosten die ook uitgaven zijn.
D
kosten die geen uitgave zijn.

Slide 8 - Quizvraag

Afschrijvingskosten zijn:
A
uitgaven die geen kosten zijn.
B
uitgaven
C
kosten die ook uitgaven zijn.
D
kosten die geen uitgaven zijn.

Slide 9 - Quizvraag

aflossing van een lening:
A
kosten
B
uitgaven
C
kosten die geen uitgave zijn
D
uitgaven die geen kosten zijn.

Slide 10 - Quizvraag

af te dragen BTW:
A
kosten
B
uitgaven
C
uitgaven die geen kosten zijn.
D
kosten die geen uitgave zijn.

Slide 11 - Quizvraag

Kosten en uitgaven
Conclusie: niet alle kosten leiden tot uitgaven en niet alle uitgaven zijn kosten. 

Op de liquiditeitsbegroting staan dus alleen de uitgaven. 

Ook het tijdstip van betalen is belangrijk: je wilt immers weten of je op een bepaald moment je rekeningen kunt betalen.

Slide 12 - Tekstslide

Opmerking 2
Zowel bij de in- als verkopen komt vaak betaling op krediet voor. 

Door deze kredietverlening is het moment van betaling niet gelijk aan het moment waarop de goederen worden ingekocht of verkocht.  


Slide 13 - Tekstslide

Een leverancierskrediet is:
A
een korting
B
goederen nu inkopen en pas later betalen
C
Goederen nu verkopen en pas later betalen
D
een leveringsovereenkomst met je leverancier

Slide 14 - Quizvraag

Leveranciers die je nog moet betalen noemen we ook wel:
A
debiteuren
B
schulden
C
crediteuren
D
leningen

Slide 15 - Quizvraag

Een afnemerskrediet is:
A
Goederen nu verkopen en pas later betalen
B
goederen nu inkopen en pas later betalen
C
een korting
D
Een schuld aan jou van je afnemers

Slide 16 - Quizvraag

Klanten die hun rekening later mogen betalen noemen we ook wel:
A
inkomsten
B
wanbetalers
C
crediteuren
D
debiteuren

Slide 17 - Quizvraag

Stel: Je krijgt van je leverancier 2 weken krediet en je geeft je afnemers een maand krediet. Wat voor gevolg heeft dit voor je geldstromen?

Slide 18 - Open vraag

Aan de slag!
Lees en bekijk de voorbeeldsom op bladzijde 17 en 18 van je reader. 

timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Waarom komt er in november € 170.000,- binnen van debiteuren terwijl de verkopen op rekening in die maand
€ 190.000,- zijn?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het verschil tussen verkoop op rekening en contante verkoop?

Slide 21 - Open vraag

In december moet er € 10.000,- betaald worden aan verkoopkosten.

Hoe komt Geuldal BV aan dit bedrag?

Slide 22 - Open vraag

De afschrijvingskosten bedragen € 15.000,- per maand.

Waarom staan deze niet in de liquiditeitsbegroting?

Slide 23 - Open vraag

Saldo liquide middelen is:
A
betaalrekening
B
kas
C
lening
D
kas en betaalrekening

Slide 24 - Quizvraag

Het eindsaldo van de liquide middelen in december is € 83.700,-.
Leg uit hoe dit is berekend.

Slide 25 - Open vraag

Aan de slag!
Maak opdracht 4.1 uit je reader.

Slide 26 - Tekstslide

Antwoorden
zie teams!

Slide 27 - Tekstslide