In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat zijn natuurverschijnselen?
Slide 3 - Woordweb
Slide 4 - Tekstslide
Nask gaat vaak over de levende natuur.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Geef drie andere voorbeelden van natuurverschijnselen.
Slide 6 - Woordweb
Je doet het licht aan als het donker wordt. Licht hoort bij nask.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Hout is een materiaal. Leg uit of hout ook een stof is.
Slide 11 - Woordweb
Leg uit waarom water geen materiaal is.
Slide 12 - Woordweb
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Vervolg van de paragraaf
H1.1 Een nieuw vak.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Een stof verandert van toestand. Dat hoort bij ....
A
biologie
B
natuurkunde
C
scheikunde.
Slide 20 - Quizvraag
Als een stof verandert in andere stoffen, dan hoort dat bij ....
A
biologie
B
natuurkunde
C
scheikunde.
Slide 21 - Quizvraag
Bij welk vak hoort het verschijnsel:
Geluid
A
biologie
B
nask
Slide 22 - Quizvraag
Bij welk vak hoort het verschijnsel:
Een bloeiende bloem.
A
biologie
B
nask
Slide 23 - Quizvraag
Bij welk vak hoort het verschijnsel:
Hoe hout groeit.
A
biologie
B
nask
Slide 24 - Quizvraag
Bij welk vak hoort het verschijnsel:
Dat hout blijft drijven in water.
A
biologie
B
nask
Slide 25 - Quizvraag
Gaan de verschijnselen over de levende of de niet-levende natuur? In de verte fluit een vogel.
A
levende natuur.
B
niet-levende natuur.
Slide 26 - Quizvraag
Gaan de verschijnselen over de levende of de niet-levende natuur? Muziek komt uit een luidspreker.
A
levende natuur.
B
niet-levende natuur.
Slide 27 - Quizvraag
Gaan de verschijnselen over de levende of de niet-levende natuur? De zon schijnt iedere dag.
A
levende natuur.
B
niet-levende natuur.
Slide 28 - Quizvraag
Gaan de verschijnselen over de levende of de niet-levende natuur?
Tijdens een regenbui ontstaat een regenboog.
A
levende natuur.
B
niet-levende natuur.
Slide 29 - Quizvraag
Gaan de verschijnselen over de levende of de niet-levende natuur?
Carla ziet een regenboog.
A
levende natuur.
B
niet-levende natuur.
Slide 30 - Quizvraag
Je verbrandt aardgas.
Slide 31 - Tekstslide
Het gas verandert dan niet in andere stoffen.
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quizvraag
Het verbranden van gas hoort bij het vak:
A
biologie
B
natuurkunde
C
scheikunde
Slide 33 - Quizvraag
Natuurkunde of scheikunde?
Slide 34 - Tekstslide
Een smid smeedt een hoefijzer van ijzer. Natuurkunde of scheikunde? Leg uit.
Slide 35 - Woordweb
Een ei wordt hard in kokend water. Natuurkunde of scheikunde? Leg uit.
Slide 36 - Woordweb
Een smid smeedt een hoefijzer van ijzer. Natuurkunde of scheikunde? Leg uit.
Slide 37 - Woordweb
Een lamp brandt als er elektriciteit doorheen gaat. Natuurkunde of scheikunde? Leg uit.
Slide 38 - Woordweb
Op een oud gebouw is een nieuw dak van koper gelegd. Enkele jaren later is het koper door invloed van regen en lucht groen geworden. Dit heet oxideren.
Slide 39 - Tekstslide
Huiswerk
maken 1.1 en 1.2
Slide 40 - Tekstslide
Oxideren hoort bij natuurkunde / scheikunde, want het koper van het dak is wel / niet veranderd in een andere stof.