Modale hulpwerkwoorden 3MAVO

Willkommen bei Deutsch!
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Willkommen bei Deutsch!

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?

  • Üben
  • Oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele
Aan het einde van deze les kan/weet je:
  • Wat de werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen müssen en wollen betekenen.
  • Hoe je deze werkwoorden moet vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  • Deze werkwoorden moet je "können" toepassen in een zin.

Slide 3 - Tekstslide

Modale werkwoorden tegenwoordige tijd

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Modalverben?
Hulpwerkwoorden geven extra betekenis aan het hoofdwerkwoord. Bijvoorbeeld:
- Ich kann schwimmen: dan zeg je dat je in staat bent om te zwemmen.
- Ich darf schwimmen: dan zeg je dat je toestemming hebt om te zwemmen van bijvoorbeeld je ouders.

In het Duits zijn dit dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen



Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Vervoegen Modalverben

Meervoud vervoeg je zoals altijd met de vaste regel. (fe)esttenten)

Bij  ich en er,sie,es komt er geen uitgang achter de stam.

Bij ich, du en er/sie/es verandert de stamklinker, behalve bij het werkwoord sollen.

Slide 8 - Tekstslide

müssen of sollen?
müssen en sollen = moeten

Bij een dringend advies of een noodzaak         müssen

Bijvoorbeeld: Wenn die Ampel auf Rot steht, muss man anhalten.

In een bevel of opdracht van iemand anders         sollen

Bijvoorbeeld: “Herr Meyer, Sie sollen zum Chef kommen” (das will der Chef oder jemand anderes)

Slide 9 - Tekstslide

In het Duits kennen we de volgende modale hulpwerkwoorden:

Slide 10 - Tekstslide

Modalverben
Üben mit

Slide 11 - Tekstslide

Wat betekent dürfen ?

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent können ?

Slide 13 - Open vraag

Wat betekent mögen ?

Slide 14 - Open vraag

De stamklinker van de werkwoorden
dürfen, können, mögen verandert bij ich,du en er/sie/es.

Naar welke?

A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 15 - Quizvraag

De stamklinker van het werkwoord müssen verandert bij ich,du en er/sie/es.

Naar welke?
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 16 - Quizvraag

Opdracht:
Zoek de goede vorm

Slide 17 - Tekstslide

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 18 - Quizvraag

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 19 - Quizvraag

Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 20 - Quizvraag

Herr Lehrer, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 21 - Quizvraag

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 22 - Quizvraag

Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag

Slide 23 - Quizvraag

Opdracht: 
Vervoeg het modale werkwoord in combinatie met het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 24 - Tekstslide

Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
gut schwimmen

Slide 25 - Open vraag

Kann ich kommen?
Diese Woche ................... ..... leider nicht kommen.

Slide 26 - Open vraag

Was mögen Sie am liebsten? Eis .......... .............
am liebsten, aber ohne Sahne

Slide 27 - Open vraag

Darf ich nach Hause? Nein, ......... .............
noch nicht nach Hause.
Die Arbeit ist noch nicht fertig

Slide 28 - Open vraag

Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............
nicht helfen. Danke.

Slide 29 - Open vraag

Opdracht:

Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 30 - Tekstslide

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.
Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 31 - Sleepvraag

ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
magst
mag
mögen
mögen
mögt
mag

Slide 32 - Sleepvraag

Opdracht:
Corrigeer de fouten

Slide 33 - Tekstslide

Ihr darft euere Bücher nicht vergessen.

Slide 34 - Open vraag

Ich kanne morgen leider nicht mitgehen.

Slide 35 - Open vraag

Musst ihr unbedingt in die Stadt gehen?

Slide 36 - Open vraag

Und ihr, was für Eis magt ihr?


Slide 37 - Open vraag

Lernziele erreicht?
  • Wat de werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen betekenen.
  • Hoe je de werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen moet vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  • De werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen toepassen in een zin.

Slide 38 - Tekstslide

Wie geht es bis jetzt mit den Modalverben?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

Heb je het gevoel dat je de Modalverben begrijpt?
A
Begrijp en ken het wel, komt goed! (100%)
B
Ken de rijtjes nog niet, maar snap wat de bedoeling is! (75%)
C
Ik snap het nu nog niet zo, maar komt wel (50%)
D
Ik vind het nog erg moeilijk (25%)

Slide 40 - Quizvraag

Modalverben üben

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Link

Slide 43 - Link