In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Aujourd'hui
Grammaire: woordvolgorde
L'objectif:
tu connais l'ordre des mots en français
Slide 1 - Tekstslide
L'ordre des mots
onderwerp
gezegde (alle werkwoorden)
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Slide 2 - Tekstslide
L'ordre des mots
Tijd-/plaatsbepaling
onderwerp
gezegde (alle werkwoorden)
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Tijd-/plaatsbepaling
TIJD / PLAATS: komt óf helemaal vooraan óf helemaal achteraan.
Slide 3 - Tekstslide
L'ordre des mots
tijd (/plaats)
onderwerp
gezegde (alle werkwoorden)
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
plaats (/tijd)
Slide 4 - Tekstslide
werkwoorden bij elkaar
In het Frans staan alle werkwoorden bij elkaar:
1. Les élèves vont utiliser des jeux vidéo.
Leerlingen gaan computerspelletjes gebruiken.
2. Les sportifs ont participé à des étapes de selection.
De sporters hebben aan selectierondes deelgenomen.
Slide 5 - Tekstslide
Ontkenning
ne ... pas
ne ... plus
ne ... jamais
etc.
Slide 6 - Tekstslide
Ilneregarde pas la télé.
NE / N'
PAS, plus, jamais..etc
Persoonsvorm (1e werkwoord in de zin)
Onderwerp
Rest van de zin
Slide 7 - Tekstslide
Ontkenning
ne ... pas Je n'aime pas les frites.
ne ... plus Il ne veut plus aller au club de foot.
ne ... jamais Vous n'avez jamais mangé des escargots.
ne voor de persoonsvorm,
pas / plus / jamais / ...achter de persoonsvorm.
Slide 8 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend vwp of meewerkend vwp (le, la l', les, lui, leur, etc.)
1. voor het hele werkwoord
Je vais lui parler
2. voor de persoonsvorm
Je lui ai parlé
Slide 9 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Meestal achter het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
une table grise, un homme sympathique
Uitzonderingen komen voor het zelfstandig naamwoord:
beau, bon, joli, grand, petit, ...
Slide 10 - Tekstslide
Bijwoord
Plaats hangt af van waar het betrekking op heeft:
Op de hele zin - vooraan
Heureusement, il n'est pas venu.
Op een bijv nw of een bijwoord - direct ervoor
Je suis très content.
Op een werkwoord - direct na de persoonsvorm
J'aime beaucoup ces bonbons.
Slide 11 - Tekstslide
Voeg in en maak zin: ce soir Nous allons au restaurant.
Slide 12 - Open vraag
Voeg in en maak zin: ne ... rien Nous allons manger.
Slide 13 - Open vraag
Voeg in en maak zin: au stade L'équipe va jouer le match.
Slide 14 - Open vraag
Voeg in en maak zin: lui J'ai donné un cadeau
Slide 15 - Open vraag
Mets les mots dans le bon ordre: 1. à des jeux vidéo- joueront-à l'avenir- les élèves- dans les lycées. 2. s'entraîne- 10 heures- elle- par semaine- pendant six mois
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
1 J’aimerais suivre le cours de biologie à distance.
2.Monsieur Pasquier adore montrer des animaux exotiques à ses élèves.
3.Tu as vu le but de Cristiano Ronaldo?
4.On a donné un trophée aux participants.
Slide 18 - Open vraag
Tu t'en souviens?
les questions
Slide 19 - Tekstslide
Grammaire A - vraagzinnen
zonder vraagwoord met vraagwoord
Tu as dormi? Tu as dormi où?
Est-ce que tu as dormi? Où est-ce que tu as dormi?
As-tu dormi? Où as-tu dormi?
Slide 20 - Tekstslide
Maak een vraagzin met inversie: Elle va au lycée
Slide 21 - Open vraag
Maak een vraag bij dit antwoord: Ils ont joué au foot.
Slide 22 - Open vraag
quelles
quand
où
combien de
pourquoi
hoe
wie
waarom
waar
wanneer
welke (mev)
wat
welke (vmv)
hoeveel
waarmee
Slide 23 - Sleepvraag
Maak een vraag bij dit antwoord: Ma matière préférée est l'histoire.
Slide 24 - Open vraag
Maak een vraag bij: C'est monsieur Dupont, il est mon voisin.