4HV - Chapitre 5 - Grammaire C

Aujourd'hui

Grammaire: woordvolgorde
L'objectif: 
tu connais l'ordre des mots en français
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui

Grammaire: woordvolgorde
L'objectif: 
tu connais l'ordre des mots en français

Slide 1 - Tekstslide

L'ordre des mots
onderwerp
gezegde (alle werkwoorden)
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp


Slide 2 - Tekstslide

L'ordre des mots
Tijd-/plaatsbepaling
onderwerp
gezegde (alle werkwoorden)
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Tijd-/plaatsbepaling 

TIJD / PLAATS: komt óf helemaal vooraan óf helemaal achteraan.

Slide 3 - Tekstslide

L'ordre des mots
  1. tijd (/plaats)
  2. onderwerp
  3. gezegde (alle werkwoorden)
  4. lijdend voorwerp
  5. meewerkend voorwerp
  6. plaats (/tijd)

Slide 4 - Tekstslide

werkwoorden bij elkaar
In het Frans staan alle werkwoorden bij elkaar:
1. Les élèves vont utiliser des jeux vidéo.
Leerlingen gaan computerspelletjes gebruiken.
2. Les sportifs ont participé à des étapes de selection.
De sporters hebben aan selectierondes deelgenomen.

Slide 5 - Tekstslide

Ontkenning
ne ... pas 
ne ... plus 
ne ... jamais 
etc.

Slide 6 - Tekstslide

Il ne regarde pas la télé.
NE / N'
PAS, plus, jamais..etc

Persoonsvorm
(1e werkwoord in de zin)
Onderwerp
Rest van de zin

Slide 7 - Tekstslide

Ontkenning
ne ... pas                            Je n'aime pas les frites.
ne ... plus                           Il ne veut plus aller au club de foot.
ne ... jamais                      Vous n'avez jamais mangé des                                                                        escargots.
ne voor de persoonsvorm, 
pas / plus / jamais / ... achter de persoonsvorm.

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend vwp of meewerkend vwp (le, la l', les, lui, leur, etc.)

1. voor het hele werkwoord
Je vais lui parler
2. voor de persoonsvorm
Je lui ai parlé

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Meestal achter het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
une table grise, un homme sympathique

Uitzonderingen komen voor het zelfstandig naamwoord:
beau, bon, joli, grand, petit, ...

Slide 10 - Tekstslide

Bijwoord
Plaats hangt af van waar het betrekking op heeft:

Op de hele zin - vooraan
Heureusement, il n'est pas venu.
Op een bijv nw of een bijwoord - direct ervoor
Je suis très content.
Op een werkwoord - direct na de persoonsvorm
J'aime beaucoup ces bonbons.

Slide 11 - Tekstslide

Voeg in en maak zin: ce soir
Nous allons au restaurant.

Slide 12 - Open vraag

Voeg in en maak zin: ne ... rien
Nous allons manger.

Slide 13 - Open vraag

Voeg in en maak zin: au stade
L'équipe va jouer le match.

Slide 14 - Open vraag

Voeg in en maak zin: lui
J'ai donné un cadeau

Slide 15 - Open vraag

Mets les mots dans le bon ordre:
1. à des jeux vidéo- joueront-à l'avenir- les élèves- dans les lycées.
2. s'entraîne- 10 heures- elle- par semaine- pendant six mois

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide


1 J’aimerais suivre le cours de biologie à distance.
2.Monsieur Pasquier adore montrer des animaux exotiques à ses élèves.
3.Tu as vu le but de Cristiano Ronaldo?
4.On a donné un trophée aux participants.

Slide 18 - Open vraag

Tu t'en souviens?
les questions

Slide 19 - Tekstslide

Grammaire A - vraagzinnen
zonder vraagwoord                                    met vraagwoord
Tu as dormi?                                                   Tu as dormi où?
Est-ce que tu as dormi?                            est-ce que tu as dormi?
As-tu dormi?                                                    as-tu dormi?

Slide 20 - Tekstslide

Maak een vraagzin met inversie:
Elle va au lycée

Slide 21 - Open vraag

Maak een vraag bij dit antwoord:
Ils ont joué au foot.

Slide 22 - Open vraag

quelles
quand
combien de
pourquoi
hoe
wie
waarom
waar
wanneer
welke (mev)
wat
welke (vmv)
hoeveel
waarmee

Slide 23 - Sleepvraag

Maak een vraag bij dit antwoord:
Ma matière préférée est l'histoire.

Slide 24 - Open vraag

Maak een vraag bij:
C'est monsieur Dupont, il est mon voisin.

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide