révise chapitre 5; 1 havo

• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1,2

overhoring huiswerk

vocabulaire bron A en B

grammaire + phrases-clés ( bron C en D )

herhaling van het bezittelijk voornaamwoord

voordat we beginnen:

Wat hebben het bezittelijk voornaamwoord en het bijvoeglijk naamwoord met elkaar gemeen ?

bijvoeglijk naamwoord
en bezittelijk naamwoord?

Hier volgen enkele vertaalzinnen

Vertaal:
Le vêtement est gratuit

Les montagnes russes ont une vitesse géniale

J'adore découvrir la capitale

Tu détestes porter un T-shirt ou un pantalon ?

En nu andersom:

Vertaal de zinnen naar het Frans.

Let op de grammatica !

Jérémy Ménez is een voetballer

Hij is gemiddeld van lengte

Hij heeft rossig haar

Vind je dat hij dik is ?

Hij gaat de winkel niet binnen

... ceinture est (lang)

1. ma, long
2. mon, long
3. mon, longue
4. ma, longue

... lunettes de soleil sont presque (grijs)

1. ses, grises
2. sa, gris
3. son, griss
4. ses, gris

Elle porte une robe (kort)

1. court
2. courte
3. courts
4. courtes

On achète un casque (rood)

1. rouge
2. roug
3. rouges
4. rougs

... sacs sont (oud)

1. leur; vieux
2. leurs; vieux
3. leur; vieille
4. leurs; vieille

C'est ça. Il y a des questions ?

Alors, on continue avec 'de weektaak' => ex. 19 t/m 27