2.4 les 2 Woordsoorten

Leerdoelen
  • Ik kan zinnen verdelen in losse woorden en deze benoemen.
  • Ik kan de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en bijwoord benoemen. 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
  • Ik kan zinnen verdelen in losse woorden en deze benoemen.
  • Ik kan de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en bijwoord benoemen. 

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten
benoemen kan ik
A
uitstekend
B
goed
C
voldoende
D
onvoldoende

Slide 2 - Quizvraag

Ik leg regelmatig een (lidwoord) kort (bijvoeglijk naamwoord) huisbezoek (zelfstandig naamwoord) af bij (voorzetsel) een oude, slechtziende dame. Ze vraagt of ik koffie wil.
‘Graag’, zeg ik, ‘met warme melk.’
We gaan naar de keuken. De dame woont al vijftig jaar in het grote huis, ze kan zich prima redden, alles staat al zo lang op dezelfde plaats. Het steelpannetje gaat op het vuur, nu nog een mooi schuimkraagje op de melk. Ik kan nog net voorkomen dat het opkloppen van de melk met de afwasborstel gebeurt. Heerlijk bakje.
Noteer 2 andere lidwoorden uit de tekst.

timer
1:00
timer
1:00

Slide 3 - Open vraag

Ik leg regelmatig een (lidwoord) kort (bijvoeglijk naamwoord) huisbezoek (zelfstandig naamwoord) af bij (voorzetsel) een oude, slechtziende dame. Ze vraagt of ik koffie wil.
‘Graag’, zeg ik, ‘met warme melk.’
We gaan naar de keuken. De dame woont al vijftig jaar in het grote huis, ze kan zich prima redden, alles staat al zo lang op dezelfde plaats. Het steelpannetje gaat op het vuur, nu nog een mooi schuimkraagje op de melk. Ik kan nog net voorkomen dat het opkloppen van de melk met de afwasborstel gebeurt. Heerlijk bakje.
Noteer 4 andere zelfstandige naamwoorden uit de tekst.
timer
1:00

Slide 4 - Open vraag

Ik leg regelmatig een (lidwoord) kort (bijvoeglijk naamwoord) huisbezoek (zelfstandig naamwoord) af bij (voorzetsel) een oude, slechtziende dame. Ze vraagt of ik koffie wil.
‘Graag’, zeg ik, ‘met warme melk.’
We gaan naar de keuken. De dame woont al vijftig jaar in het grote huis, ze kan zich prima redden, alles staat al zo lang op dezelfde plaats. Het steelpannetje gaat op het vuur, nu nog een mooi schuimkraagje op de melk. Ik kan nog net voorkomen dat het opkloppen van de melk met de afwasborstel gebeurt. Heerlijk bakje.
Noteer 4 andere bijvoeglijke naamwoorden uit de tekst.
timer
1:00

Slide 5 - Open vraag

Ik leg regelmatig een (lidwoord) kort (bijvoeglijk naamwoord) huisbezoek (zelfstandig naamwoord) af bij (voorzetsel) een oude, slechtziende dame. Ze vraagt of ik koffie wil.
‘Graag’, zeg ik, ‘met warme melk.’
We gaan naar de keuken. De dame woont al vijftig jaar in het grote huis, ze kan zich prima redden, alles staat al zo lang op dezelfde plaats. Het steelpannetje gaat op het vuur, nu nog een mooi schuimkraagje op de melk. Ik kan nog net voorkomen dat het opkloppen van de melk met de afwasborstel gebeurt. Heerlijk bakje.
Noteer 4 andere voorzetsels uit de tekst.
timer
1:00

Slide 6 - Open vraag

Woordsoorten
benoemen kan ik
A
uitstekend
B
goed
C
voldoende
D
onvoldoende

Slide 7 - Quizvraag

Voorzetsel
  • 'kast'-woorden (in de kast, op de kast, naast de kast)
  • 'vakantie'-woorden (tijdens de vakantie, gedurende de vakantie)

Slide 8 - Tekstslide

Vaste voorzetsels
  • Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel


  1. denken aan
  2. letten op
  3. kijken naar
timer
1:00

Slide 9 - Tekstslide

Vaste voorzetsels
  • Ook een aantal woordcombinaties heeft een vast voorzetsel:
  1. aanspraak maken op
  2. overtuigd zijn van
  3. akkoord gaan met
  4. bestand zijn tegen
  5. commentaar hebben op
  6. interesse hebben in
  7. de draak steken met
  8. bekend zijn met
  9. belang hechten aan
  10. spijt hebben van 

Slide 10 - Tekstslide

Bijwoord
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. Bijwoorden (bijw) zeggen iets over andere woorden:

  • over een werkwoord (Charlotte rijdt verkeerd)
  • over een bijvoeglijk naamwoord (Dat is een bijzonder mooi liedje. )
  • over een ander bijwoord  (Zij schaatst erg snel.)

Slide 11 - Tekstslide

Bijwoord
Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden. Enkele voorbeelden: nu, straks, niet, beslist, bijna, graag, nooit, daar, hiernaast, ergens:

Misschien / vindt hij / ooit / ergens / het antwoord dat hij zoekt.

Slide 12 - Tekstslide

Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?
A
de
B
het
C
een

Slide 13 - Quizvraag

Nederland =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Aardig
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Rijst
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Tot vandaag heb je de kans om iets in te leveren.
'tot' is een:
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 17 - Quizvraag

Welk voorzetsel hoort bij omgaan?
A
bij
B
met
C
naar
D
uit

Slide 18 - Quizvraag

Zoek het bijwoord:
Linda schrijft klein.
A
Linda
B
schrijft
C
klein
D
.

Slide 19 - Quizvraag

'Een royaal gemeubileerde kamer' is iets anders dan een 'royale, gemeubileerde kamer'. Leg uit waarom.

Slide 20 - Open vraag

Een royale, gemeubileerde kamer

Slide 21 - Tekstslide

Een royaal gemeubileerde kamer

Slide 22 - Tekstslide

Ik kan de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en bijwoord benoemen.
A
Ja, volledig
B
Bijna, ik vind één woordsoort nog lastig
C
Nee, ik heb nog meer oefeningen nodig waar ik zelfstandig mee aan de slag kan.
D
Nee, ik heb nog meer uitleg van de docent nodig.

Slide 23 - Quizvraag

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden
Het Nederlands kent drie lidwoorden (lw): de, het en een
De hond loopt via een tuinpad naar het huis.

‘De’ en ‘het’ zijn bepaalde lidwoorden:
de hond (je weet precies welke hond) 

‘Een’ is een onbepaald lidwoord:
een tuinpad (je weet niet precies welk tuinpad)

Slide 24 - Tekstslide