G3A 4.2

Welcome 3ga/aa
Today's goals:

Recap adverbs, adjectives and past perfect
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welcome 3ga/aa
Today's goals:

Recap adverbs, adjectives and past perfect

Slide 1 - Tekstslide

Would you be able to explain the difference between adverbs and adjectives? (even in Dutch)
Yes
Not yet

Slide 2 - Poll

Adverbs vs. Adjectives
Adjectives: bijvoeglijk naamwoorden
-> zegt iets over een zelfstandig naamwoord.


Slide 3 - Tekstslide

Adverbs vs. Adjectives
Adjectives: bijvoeglijk naamwoorden
-> zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Example
That car is very slow.
"Slow" zegt iets over "car".  


Slide 4 - Tekstslide

Adverbs vs. Adjectives
Adverbs: bijwoord
-> zegt iets over: 
1. Een werkwoord
2. Een bijvoeglijk naamwoord
3. Een ander bijwoord


Slide 5 - Tekstslide

Adverbs vs. Adjectives
Adverbs: bijwoord
-> zegt iets over: 
1. Een werkwoord -> He drives slowly
2. Een bijvoeglijk naamwoord 
3. Een ander bijwoord


Slide 6 - Tekstslide

Adverbs vs. Adjectives
Adverbs: bijwoord
-> zegt iets over: 
1. Een werkwoord -> He drives slowly
2. Een bijvoeglijk naamwoord -> This book is really interesting.
3. Een ander bijwoord 


Slide 7 - Tekstslide

Adverbs vs. Adjectives
Adverbs: bijwoord
-> zegt iets over: 
1. Een werkwoord -> He drives slowly
2. Een bijvoeglijk naamwoord -> This book is really interesting.
3. Een ander bijwoord -> That girl is truly friendly. 


Slide 8 - Tekstslide

How do you make adverbs?
Regular adverbs: 
adjective + ly 
bad -> badly 

Irregular adverbs: Learn them from your book (page 210).
Example: good does not become 'goodly' but it becomes 'well'.

Slide 9 - Tekstslide

The Past Perfect:
Take a look at the name of this tense (tijd), does it remind you of something?
YES
NO

Slide 10 - Poll

Present Perfect
Past Perfect

Slide 11 - Tekstslide

Present Perfect
When do we use it?
1. Iets in het verleden gebeurt, maar nog bezig/connectie met heden.
2. Tijd niet belangrijk


Past Perfect

Slide 12 - Tekstslide

Present Perfect
When do we use it?
1. Iets in het verleden gebeurt, maar nog bezig/connectie met heden.
2. Tijd niet belangrijk

Have/Has + voltooid deelwoord

"I have worked here since 2020."


Past Perfect

Slide 13 - Tekstslide

Present Perfect
When do we use it?
1. Iets in het verleden gebeurt, maar nog bezig/connectie met heden.
2. Tijd niet belangrijk

Have/Has + voltooid deelwoord

"I have worked here since 2020."


Past Perfect
When do we use it?
1. Iets was gebeurd
2. En het voor iets anders gebeurde
3. Bij het woordje 'IF' (mogelijkheid) 


Slide 14 - Tekstslide

Present Perfect
When do we use it?
1. Iets in het verleden gebeurt, maar nog bezig/connectie met heden.
2. Tijd niet belangrijk

Have/Has + voltooid deelwoord

"I have worked here since 2020."


Past Perfect
When do we use it?
1. Iets was gebeurd
2. En het voor iets anders gebeurde
3. Bij het woordje 'IF' (mogelijkheid) 


Had + voltooid deelwoord

"That day, after he had washed the dishes, he dried them and put them in the cupboard."

"If you had done that earlier you'd be done by now"

Slide 15 - Tekstslide

Fill in the following sentence with the past perfect:
(to play) The children ___________ football before dinner.

Slide 16 - Open vraag

Fill in the following sentence with the past perfect:
(to swim) The athletes ______________ four kilometers before getting tired.

Slide 17 - Open vraag

Fill in the following sentence with the past perfect:

(to listen) If only I ______________ to the teacher...then I would've probably passed my test!

Slide 18 - Open vraag

Your exit ticket: What have you learned during this class?

Would you be able to name the difference between adverbs and adjectives?
Yes
Not Yet
A little bit

Slide 19 - Poll

Choose between both, none, neither and either.
"I can't remember what the shirts look like, can you show me ________ of them again? I remember ________ of them.
A
none, both
B
both, neither
C
both, either
D
none, neither

Slide 20 - Quizvraag

Write a sentence using the
Past Perfect

Slide 21 - Open vraag