Unité 3_LSJ_repetitie_klas 3h

Lesdoel
Na deze les kun je een persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp of als meewerkend voorwerp op een correcte manier gebruiken. Dwz in de juiste VORM en op de juiste PLEK...
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lesdoel
Na deze les kun je een persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp of als meewerkend voorwerp op een correcte manier gebruiken. Dwz in de juiste VORM en op de juiste PLEK...

Slide 1 - Tekstslide

Het persoonlijk vnw als lijdend vw

hem       - le                      Ik zie de danser - Ik zie hem - Je le vois
haar        - la                     Ik zie de  bloem - Ik zie haar - Je la vois                                           
ze         - les                      Ik zie de kinderen - Ik zie ze - Je les vois                       
                                            
Let op klinkerbotsing ! - > l'     Je l'adore  (en niet: je le adore/je la adore)     

Slide 2 - Tekstslide

Waar staat het pers vnw als lijdend vw?
  1. Voor de persoonsvorm
  2. Tussen de ontkenning in
  3. Voor het infinitief (als die er is)

VB: Tu vois Chantal?     - Oui, je la vois
                                               - Non, je ne la vois pas
                                               - Non, mais je vais la voir ce soir

Slide 3 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek het boek

ik = onderwerp
zoek = persoonsvorm
het boek = lijdend voorwerp (WAT zoek ik?)

Slide 4 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek het boek

Het boek kun je vervangen door hem 
- > Ik zoek hem

hem = het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp


Slide 5 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Nederlands                                   Frans

het                                                   le, la, les, l'
hem                                                 le, l'
haar                                                 la, l' 
ze (meervoud)                               les 

Slide 6 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek de boeken -> Je cherche les livres
Ik zoek ze                -> Je les cherche

Ik kijk naar de bloem -> Je regarde la fleur
                                          Je la regarde 

Slide 7 - Tekstslide

Het pers vnw als meew vw
hem          - lui             EV              Ik geef hem/haar de sleutel
haar          - lui                           Je lui donne la clé

hen            - leur        MV         Ik geef hen de sleutel = Je leur donne  la clé                             Let op: bij ww met het voorz. 'à'
parler à, donner à, téléphoner à, écrire à, dire à, demander à, etc.

Slide 8 - Tekstslide

Waar staat het pers vnw als meew vw?
  1. Voor de persoonsvorm (het eerste werkwoord in de zin)
  2. Tussen de ontkenning in
  3. Voor het infinitief (= een hele werkwoord) (als die er is!)

VB: Tu parles à Chantal?     - Oui, je lui parle
                                                       - Non, je ne lui parle pas
                                                       - Non, mais je vais lui parler ce soir

Slide 9 - Tekstslide

onderwerp
lijdend 
voorwerp
meewerkend
voorwerp
persoonsvorm
Ik
een boek
aan mijn vader.
geef

Slide 10 - Sleepvraag

Kies het lijdend voorwerp in de zin:
Je cherche mon stylo
(ik zoek mijn pen)
A
je
B
cherche
C
mon
D
mon stylo

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste optie:
Elle cherche les photos
Elle ...... cherche.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste volgorde.
Je veux utiliser ma carte pour payer.
A
Je la veux utiliser.
B
Je veux l'utiliser.

Slide 13 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange

Slide 14 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 15 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.
A
Elle le met
B
Elle la met
C
Elle l' met
D
Elle les met

Slide 16 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 17 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes le jus d'orange.
A
Tu le aimes
B
Tu la aimes
C
Tu l'aimes
D
Tu les aimes

Slide 18 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Slide 19 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Slide 20 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
J'adore le parfum.

Slide 21 - Open vraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Nous donnons la valise à ma tante.

Slide 22 - Open vraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Mon père téléphone à sa soeur.

Slide 23 - Open vraag

Deze zin klopt: je demande l'argent à mes parents = je lui demande l'argent
A
klopt
B
klopt niet

Slide 24 - Quizvraag

De gebiedende wijs:
je richt je advies/opdracht naar één persoon: bv: geef de koffer!.. betekent..
A
Donne la valise!
B
Donnez la valise!

Slide 25 - Quizvraag

De gebiedende wijs:
je richt je advies/opdracht naar meerdere personen: bv: komen jullie naar het feest!
A
Viens!
B
Venez!

Slide 26 - Quizvraag

De gebiedende wijs.
met het werkwoord 'aller' is er een bijzonderheid: je gebruikt voor een advies/opdracht gericht aan één-persoon de...
A
nous-vorm van 'aller'= Allons!
B
de ik-vorm van 'aller'= Vais!
C
de il-vorm van 'aller'= Va!
D
de vous-vorm van 'aller'= Allez!

Slide 27 - Quizvraag

het werkwoord 'écrire'
ik schrijf - betekent in het Frans?...

Slide 28 - Open vraag

het werkwoord 'voir'
jij hebt gezien - betekent in het Frans?...

Slide 29 - Open vraag

Mijn ouders zullen schrijven...
A
Mes parents ont écrit
B
Ils écriront
C
Ils ont écrit
D
Mes parents écriront

Slide 30 - Quizvraag

DEMONSTREREN
A
protesteren
B
provoquer
C
manifester
D
annoncer

Slide 31 - Quizvraag

Wat is 'ingewikkeld' in het Frans?

Slide 32 - Open vraag

Wat betekent 'toevoegen' in het Frans?

Slide 33 - Open vraag