Oefentoets grammatica

Benoem de werkwoorden



1 Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
2 Hebben we te maken met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde? (doen of zijn)
- werkwoordelijk gezegde (doen): het belangrijkste werkwoord is een zelfstandig werkwoord
- naamwoordelijk gezegde (zijn): het belangrijkste werkwoord is een koppelwerkwoord.
3. De andere werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.













1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Benoem de werkwoorden



1 Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
2 Hebben we te maken met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde? (doen of zijn)
- werkwoordelijk gezegde (doen): het belangrijkste werkwoord is een zelfstandig werkwoord
- naamwoordelijk gezegde (zijn): het belangrijkste werkwoord is een koppelwerkwoord.
3. De andere werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.













Slide 1 - Tekstslide

Hij WERD chagrijnig door die vervelende telefoontjes.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
x

Slide 2 - Quizvraag

Niet alle klasgenootjes BLEKEN leuk te zijn.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
x

Slide 3 - Quizvraag

MAG jij vuurwerk afsteken van jouw ouders?
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
x

Slide 4 - Quizvraag

Hij heeft vandaag een nieuwe auto GEKOCHT.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
x

Slide 5 - Quizvraag

De meeste leraren bleken best aardig te ZIJN.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
x

Slide 6 - Quizvraag

Hij zou daar twee weken ziek zijn GEWEEST.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
x

Slide 7 - Quizvraag

Zij heeft het gelukkig niet goed KUNNEN zien.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
x

Slide 8 - Quizvraag

Daarvoor zult u binnen moeten KIJKEN.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
x

Slide 9 - Quizvraag

Bedenk bij dit plaatje een zin met een naamwoordelijk gezegde.

Slide 10 - Tekstslide

Noteer hier jouw zin met naamwoordelijk gezegde.

Slide 11 - Open vraag

Bedenk bij dit plaatje een zin zonder onderwerp.

Slide 12 - Tekstslide

Noteer hier jouw zin zonder onderwerp.

Slide 13 - Open vraag

Bedenk bij dit plaatje een zin met een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Slide 14 - Tekstslide

Noteer hier jouw zin met een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Slide 15 - Open vraag

In de smalle steegjes van de oude stad kun je LEUKE SOUVENIERS vinden.
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
naamwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

De zieke patiënt wordt DOOR DE VERPLEEGSTER het allerbeste gegund.
A
bijwoordelijke bepaling
B
werkwoordelijk gezegde
C
naamwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Moest je lang wachten OP DE UITSLAG VAN HET SOLLICITATIEGESPREK?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 18 - Quizvraag

De directeur HEEFT de bezoekers van het dancefestival GEWAARSCHUWD voor drugs.
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
naamwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 19 - Quizvraag

Frans IS IN ZIJN NOPJES met zijn nieuwe voetbalschoenen.
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
naamwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 20 - Quizvraag

Tijdens zijn eerste afspraakje met Evelien raakte NATHAN de kluts kwijt.
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
naamwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 21 - Quizvraag

Heeft Adriaan JOU dat vieze drankje ingeschonken?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 22 - Quizvraag

Waarom zou dit Roemeense orkest ZULKE OUDERWETSE LIEDJES spelen?
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
naamwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

v___bwb_______v | (pv ) | (ond )|  ===mv===== | _______lv_______ | {  }

Slide 24 - Tekstslide

Noteer hier jouw zin:

v___bwb_______v | (pv ) | (ond )| ===mv===== | _______lv_______ | { }

Slide 25 - Open vraag

(ond) | (pv) | v__bwb___v | [nwd] {ww} | v__bwb___v

Slide 26 - Tekstslide

Noteer hier jouw zin.
(ond) | (pv) | v__bwb___v | [nwd] {ww} | v__bwb___v

Slide 27 - Open vraag