Leven-dood-levenloos + levensverschijnselen

• Biologie
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Benodigheden

- Werkboek A

- Pen, potlood

- Laptop

LessonUp: 

JA!

Telefoons in de telefoontas!

Leven-dood-levenloos + levensverschijnselen

Programma

Welkom, wie ben ik?

Nieuwe stof uitleg : 

 'Uitleg'

Aan de slag/huiswerk

- Maak deze LessonUp

Klassikale afsluiting

Leerdoelen

1. Je kent het begrip organisme.

2. Je weet het verschil tussen levend, dood en levenloos. Je kent hier voorbeelden bij. 

3. Je kent de verschillende levenskenmerken/levensverschijnselen. En kunt deze toepassen in een vraag.

Biologie, waar moet jij dan aan denken?

Bio = leven logos = leer

Biologie = de leer van het leven

Wat hoort er bij biologie?

WEL

NIET

Een organisme

Als iets leeft, dan noemen we dat een levend wezen. De officiële naam is een organisme.

Dus: een organisme is een levend wezen.

Welke is welke?

Wat is een organisme?

1. Een organisme is een levend wezen
2. Een organisme is een dood wezen
3. Een organisme is een dode plant
4. Een organisme is een dood dier

Wat is dan het verschil tussen dood en levenloos?

1. Dode dingen hebben ooit geleefd, levenloze dingen niet
2. Levenloze dingen hebben ooit geleefd, dode dingen niet
3. Er is geen verschil
4. Dat is niet te bepalen

1. levend
2. dood
3. levenloos

1. levend
2. dood
3. levenloos

1. levend
2. dood
3. levenloos

1. levend
2. dood
3. levenloos

1. levend
2. dood
3. levenloos

1. levend
2. dood
3. levenloos

Levensverschijnselen

Ademhalen

Ademhalen(gaswisseling) = uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide met de omgeving. 

Elk organisme ademt.

Voeden is hetzelfde als eten

1. Waar
2. Niet waar

Voeden

Voeden = eten en drinken

Het maakt andere levensverschijnselen, zoals groeien en ontwikkelen, mogelijk.

Uitscheiden

Uitscheiden = het verwijderen van afvalstoffen.

Het uitscheiden gebeurt door plassen, zweten en waterdamp uitademen.

Poepen hoort niet bij uitscheiden! Dit is een restproduct van voeden.

Bewegen

Bewegen = op eigen kracht van plaats veranderen. 

Dat kan snel, maar ook zeer langzaam gebeuren.

Voortplanten

Voortplanten = zorgen voor nakomelingen

Dieren krijgen jongen. 

Planten maken zaden. 

Bacteriën delen zichzelf.

Waarnemen

Waarnemen = opmerken wat er in de omgeving gebeurt.

Zintuigen en prikkels

Groeien

Groeien = groter en zwaarder worden van een organisme.

Organismen nemen voeding en water op om te groeien. Groei kan zowel in de lengte als in de breedte plaatsvinden.

Noem de 6 levensverschijnselen?

Noteer twee levenskenmerken die je ziet in de tekeningen.

Kies twee levensverschijnselen uit.

Bij het eerste levensverschijnsel geef je een voorbeeld van een dier.

Bij het tweede verschijnsel geef je een voorbeeld van een plant.

Levensverschijnsel - voorbeeld dier | Levensverschijnsel - voorbeeld plant

Schrijf alle levensverschijnselen op die in de tekst genoemd worden

Een virus vertoont veel levensverschijnselen en kan zich met behulp van andere organismen voortplanten. Is een virus een levend wezen?

1. Ja
2. Nee
3. Hangt van het soort virus af
4. Dat is niet te bepalen

ademhalen

bewegen

voortplanten

ontwikkelen

Welk levenskenmerk zie je op de afbeelding?

1. poepen
2. uitscheiden
3. bewegen
4. waarnemen

Aan de slag

1. Maak deze LessonUp (vragen) die klaarstaat in de klasLessonUp.