In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
§5.1 Een land met veel water
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Leerdoelen
Wat weten jullie van: Water in Nederland?
Uitleg, lezen & een filmpje
Opdrachten maken
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen hoe de rivieren het Nederlandse landschap hebben opgebouwd.
Je kunt uitleggen hoe de zee het Nederlandse landschap heeft opgebouwd.
Je kunt uitleggen hoe veen het Nederlandse landschap heeft opgebouwd.
Je kunt vertellen op welke plekken de eerste mensen in Nederland gingen wonen en waarom daar.
Slide 3 - Tekstslide
Water in Nederland
Slide 4 - Woordweb
Hoog- en Laag-Nederland
A: Hoog-Nederland
B: Laag-Nederland
Laag Nederland
Hoog Nederland
Slide 5 - Tekstslide
NAP
Normaal Amsterdams Peil
Alles wat hogerligt dan 1 meter boven de NAP.
Hoog-Nederland: zee heeft geen invloed in het landschap.
Alles wat lager ligt dan 1 meter boven de NAP.
Laag-Nederland: de zee had invloed in het landschap.
Slide 6 - Tekstslide
Laag-Nederland ligt lager dan 1m boven de zeespiegel.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Hoog-Nederland ligt lager dan 1m boven de zeespiegel
A
onjuist
B
juist
Slide 8 - Quizvraag
Lees het stukje 'Rivieren' op blz. 72.
Slide 9 - Tekstslide
Sedimentatie
De Rijn en de Maas stromen van de bergen naar de zee. Behalve water nemen ze zand en kleideeltjes mee.
In het vlakke Nederland stromen ze langzamer en neemt de kracht van het water af. Daardoor is er in Nederland sedimentatie.
Slide 10 - Tekstslide
Oeverwallen
Toen er nog geen dijken in Nederland waren, overstroomde het rivierwater en het land regelmatig.
In het overstroomde gebied ging het water nog langzamer stromen. Dicht langs de oever van de rivier werd daardoor zand neergelegd. --> Oeverwallen.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Slide 14 - Video
Komgronden
Verder weg van de rivier, waar het water nog langzamer stroomde, zakten ook de heel kleine kleideeltjes naar de bodem.
Klei droogt heel langzaam op. Daardoor komen de deeltjes dichter bij elkaar te zitten en zakt het oppervlak nog heel lang in. Dat heet inklinken.
De laaggelegen ingeklonken stukken van het rivierengebied heten komgronden.
Slide 15 - Tekstslide
Wat wordt er bedoeld met inklinken van de grond?
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Video
00:29
Boeren begonnen met veeteelt omdat graan en aardappelen niet goed konden groeien in het zure grondwater.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quizvraag
00:41
Het gebied werd omringd met dijken om te zorgen dat het land droog bleef om te kunnen boeren.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
00:56
Wat voor grondsoort wordt drooggemalen?
A
Klei
B
Slib
C
Veen
D
Zand
Slide 20 - Quizvraag
01:02
Door het droogmaken van veen, komt de grond in aanraking met zuurstof en daardoor daalt de bodem.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quizvraag
01:15
Hoe meer de bodem daalt, hoe lager de aangrenzende rivieren komen te liggen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quizvraag
01:58
Om de fundering van huizen sterk te houden, moet het grondwaterpeil altijd even hoog zijn.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quizvraag
02:36
Bodemdaling zorgt voor een verminderde CO2-uitstoot.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quizvraag
03:03
Door te veel bodemdaling kan veeteelt uiteindelijk uit gebieden verdwijnen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quizvraag
03:32
Wat wordt bedoeld met 'slappe bodem'?
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Tekstslide
Wat wordt waar afgezet door de rivier?
Klei
Zand
Komgrond
Oeverwal
Slide 28 - Sleepvraag
Delta
Door al dat neergelegde zand raakten rivieren soms verstopt, waardoor het water een nieuwe weg naar zee zocht.
Zo’n vertakt laatste stuk van een rivier heet een delta.
Slide 29 - Tekstslide
Aan het werk
Maak de online opdrachten 1 t/m 3 van par. 5.1.
Slide 30 - Tekstslide
IJstijden
► In de ijstijden was het veel kouder dan nu.
In de winter: alles was bevroren en voerden de rivieren geen water af.
In de zomer was de waterafvoer juist hoog. De sterk stromende rivieren brachten daarom in de zomer veel zand mee.
De wind en de zee verplaatsten dat zand weer verder.
Slide 31 - Tekstslide
Duinen
Aan het eind van de ijstijd smolt dat landijs en daardoor steeg de zeespiegel snel.
Wind, golven en eb en vloed verplaatsten het zand dat de rivieren hadden meegebracht, langs de grens van land en zee.
Zo ontstonden eilanden met strand en duinen voor de kust.
Slide 32 - Tekstslide
0
Slide 33 - Video
Veen
► Na de ijstijd steeg de zeespiegel steeds langzamer. Maar de rivieren voerden nog wel steeds zand aan. Daardoor konden de duinen breder en hoger worden.
Het zoute zeewater kon daardoor het gebied achter de duinen niet meer goed bereiken.
De rivieren konden dat wel. Daardoor ontstonden daar grote zoetwatermoerassen met waterplanten en riet. Omdat de plantenresten onder water lagen, konden ze niet verrotten.