9 vmbo 4 Taalverzorging H3: tussenletters en werkwoordspelling: lastige werkwoorden

K4 - Taalverzorging hoofdstuk 4
Spelling: tussenletters
Werkwoordspelling: lastige werkwoorden
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

K4 - Taalverzorging hoofdstuk 4
Spelling: tussenletters
Werkwoordspelling: lastige werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

DOELEN
- Je kunt samenstellingen correct spellen.
- Je weet wanneer je een -d of een -t moet gebruiken als de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm hetzelfde klinken.

Slide 2 - Tekstslide

Verbeter de fout gespelde woorden. Eén woord hoef je niet te verbeteren.
boekekast - brievebus - bendeleider - glazewasser

Slide 3 - Open vraag

Lees de uitleg op de volgende pagina.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Waarom schrijf je plantenbak?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 6 - Quizvraag

Waarom schrijf je dieptepunt?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 7 - Quizvraag

Waarom schrijf je stoelendans?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 8 - Quizvraag

Waarom schrijf je beregezellig?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 9 - Quizvraag

Waarom schrijf je ruitenwissers?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 10 - Quizvraag

Waarom schrijf je secondewijzer?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 11 - Quizvraag

Waarom schrijf je zonnesteek?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 12 - Quizvraag

Waarom schrijf je damessjaal?
A
Je hoort de -s- in dezelfde soort samenstellingen.
B
Je hoort de -s-.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 13 - Quizvraag

Waarom schrijf je eenmanszaak?
A
Je hoort de -s- in dezelfde soort samenstellingen.
B
Je hoort de -s-.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 14 - Quizvraag

Waarom schrijf je dorpsschool?
A
Je hoort de -s- in dezelfde soort samenstellingen.
B
Je hoort de -s-.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.

Slide 15 - Quizvraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
volk + buurt

Slide 16 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
hand + arbeid

Slide 17 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
hoogte + vrees

Slide 18 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
diepte + meter

Slide 19 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
plank + koorts

Slide 20 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
snelheid + duivel

Slide 21 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
boord + vol

Slide 22 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
verkiezing + strijd

Slide 23 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
reus + gezellig

Slide 24 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
afstand + bediening

Slide 25 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
lengte+maat

Slide 26 - Open vraag

Maak een samenstelling van de volgende woorden.
landing + baan

Slide 27 - Open vraag

Welke samenstelling schrijf je met een of meer tussenletters?
A
zang + stem
B
passagier + schip
C
toilet + bril
D
breedte + maat

Slide 28 - Quizvraag

Lees eerst de tekst op de volgende pagina. Verbeter daarna de fout gespelde samenstellingen.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Verbeter de fout gespelde samenstellingen uit de tekst.

Slide 31 - Open vraag

Lees de theorie op de volgende pagina.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Vul bij de komende vragen steeds de juiste vorm van de werkwoorden in. Gebruik steeds de tegenwoordige tijd, tenzij uit de zin blijkt dat het om de verleden tijd gaat.

Slide 34 - Tekstslide

Tijdens de uitverkoop (hebben) Yasmine veel geld (besparen).

Slide 35 - Open vraag

'Nadat de koe het gras (hebben) (herkauwen), (gaan) het naar de volgende maag,' (vertellen) de biologieleraar.

Slide 36 - Open vraag

Lotte (hebben) gisteren een nieuwe jurk (bestellen), maar ze (willen) toen niet (zeggen) hoeveel die (kosten).

Slide 37 - Open vraag

Columbus (hebben) volgens velen Amerika (ontdekken), maar eigenlijk (ontdekken) de Noormannen het land eerder.

Slide 38 - Open vraag

De overheid (hebben) veel geld (investeren), maar dit (leiden) nog niet tot minder schooluitval.

Slide 39 - Open vraag

Chris (besteden) afgelopen week veel tijd aan leren voor het proefwerk en hij (denken) nu dat hij een goed cijfer (hebben) (behalen).

Slide 40 - Open vraag

Vanwege zijn stotteren (vermijden) William bepaalde woorden en (gebruiken) hij synoniemen.

Slide 41 - Open vraag

De minister (hebben) zijn wetsvoorstel goed (onderbouwen) en (beantwoorden) de kritische vragen heel duidelijk.

Slide 42 - Open vraag

Wat heb je geleerd?
Je kunt samenstellingen correct spellen.
- Je weet wanneer je een -d of een -t moet gebruiken als de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm hetzelfde klinken.

Slide 43 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 44 - Open vraag

Waar heb je nog vragen over? Schrijf dat hieronder op.

Slide 45 - Open vraag