In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Een gewichtheffer houdt een gewicht van 800 N "in rust" omhoog. Hoe groot is dan de spierkracht van de gewichtheffer?
A
0 N
B
400 N
C
800 N
D
1600 N
Slide 1 - Quizvraag
A
14,3 N
B
1372 N
C
149,8 N
D
kan je met deze gegevens niet berekenen
Slide 2 - Quizvraag
Welke kracht is verantwoordelijk voor: a) een steen die omlaag valt? b) een muntje dat blijft hangen aan een magneet?
Slide 3 - Open vraag
Eek kracht van 900 N wordt getekend met een pijl. De lengte van de pijl is 7,5 cm. Welke krachtenschaal is gebruikt? Noteer berekening
Slide 4 - Open vraag
Wat is de formule om gemiddelde snelheid te berekenen
A
snelheid =afstand : tijd
B
snelheid = tijd : afstand
C
tijd = snelheid x afstand
Slide 5 - Quizvraag
Welke grafiek geeft een constante snelheid weer?
A
B
C
D
Slide 6 - Quizvraag
Links wint omdat hij met een grotere kracht trekt. Wat is de netto kracht naar links?
A
40 Newton
B
50 Newton
C
60 Newton
D
100 Newton
Slide 7 - Quizvraag
Aan een veerunster hangt een blokje. Je ziet een afbeelding van de schaalverdeling van de veerunster met aanwijzing.
A
1,05 N
B
1,15 N
C
1,25 N
Slide 8 - Quizvraag
Op de koorddanser werken twee krachten die elkaar opheffen.
Welke zijn dit ?
A
Kleefkracht, veerkracht
B
Veerkracht, spankracht
C
Spankracht, zwaartekracht
D
Zwaartekracht, luchtweerstand
Slide 9 - Quizvraag
Wat voor een kracht oefent een expander uit? En de man?
A
Spankracht
B
Zwaartekracht
C
Veerkracht
D
Spierkracht
Slide 10 - Quizvraag
welke krachten werken op afstand?
A
magnetische, spankracht en elektrische kracht
B
magnetische, elektrische en zwaartekracht
C
kleefkracht, veerkracht en spankracht
D
zwaartekracht, wrijvingskracht en veerkracht
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
In de vorige vraag weegt elke blokje 2 N. Berken de veerconstant met: c = F : u Noteer berekening, vergeet de eenheid niet.
Slide 13 - Open vraag
Wat is de formule om gemiddelde snelheid te berekenen
A
snelheid =afstand : tijd
B
snelheid = tijd : afstand
C
tijd = snelheid x afstand
Slide 14 - Quizvraag
De snelheid van een auto is 108 km/h. Hoe groot is de snelheid in m/s?
A
108 x 3,6 = 389 m/s
B
108 : 10 = 10,8 m/s
C
108 : 3,6 = 30 m/s
Slide 15 - Quizvraag
Henk fietst 40 kilometer in 2,5 uur. Wat was zijn gemiddelde snelheid?
A
16 km/h
B
20 km/h
C
18 km/h
D
14 km/h
Slide 16 - Quizvraag
Deze jachtluipaard rent 91 meter in 5,7 seconden. Wat is de gemiddelde snelheid in km/h?
A
57,5
B
63,8
C
71,2
D
87,9
Slide 17 - Quizvraag
De auto rijdt met een constante snelheid. De weerstand is 400 N Hoe groot is de kracht van de motor?
A
0N
B
200N
C
400N
D
800N
Slide 18 - Quizvraag
Na de start bereikt de TGV (hoge snelheids trein) in 3 minuten een snelheid van 88,3 m/s.
Bereken de gemiddelde snelheid in m/s
A
29,4 m/s
B
264,9 m/s
C
44,2 m/s
Slide 19 - Quizvraag
Frits staat in een lift op een weegschaal. Als de lift stil staat geeft de weegschaal 80 kg aan. Wat gebeurt er als de lift snel naar beneden gaat? Geef hiervoor een verklaring.