H3.1 en H3.2 Macro- Microniveau en Het periodiek systeem

3.1 Macro- en microniveau
en 3.2 Periodiek systeem
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.1 Macro- en microniveau
en 3.2 Periodiek systeem

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de begrippen macro- en microniveau uitleggen 
  • Je kunt de modelvoorstelling van moleculen koppelen aan de verschillende fasen
  • Je kunt uitleggen waarom je modellen en simulaties gebruikt bij scheikunde 
  • Je leert het verschil tussen elementen en verbindingen omschrijven
  • Je leert de belangrijkste atoomsoorten met hun symbolen uit het periodiek systeem kennen
  • Je leert het verschil tussen metalen en niet-metalen herkennen en omschrijven
  • Je leert wat een legering is.

Slide 2 - Tekstslide

Macro- en Microniveau
Macroniveau: Alles wat je waar kunt nemen met je zintuigen. Bijvoorbeeld de stofeigenschappen kleur en geur.

Microniveau:
Het niveau van de kleinste deeltjes waaruit een stof is opgebouwd. In deze paragraaf leren we over moleculen. Nog kleinere deeltjes, de atomen leer je kennen in paragraaf 3.2. In paragraaf 3.4 leren we ook nog waaruit atomen bestaan! 

Slide 3 - Tekstslide

Moleculen 
Stoffen bestaan uit moleculen. 

Slide 4 - Tekstslide

Modellen en simulaties
Model: een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, bijvoorbeeld de vergroting van moleculen in een tekening. 

Simulatie: een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid met bewegende beelden. Bijvoorbeeld de verandering van de vaste fase naar de vloeibare fase. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Microniveau

Op microniveau kijken we naar de deeltjes waar stoffen van gemaakt zijn.


De kleinste deeltjes van een stof noemen we moleculen, dus alle materie (alle stoffen) zijn gemaakt van moleculen.

Definitie:

Een molecuul is het kleinste deeltje van een stof die nog alle eigenschappen van de stof heeft.

Slide 7 - Tekstslide

Het periodiek systeem

Elementen op volgorde van atoomnummer.
In verticale groepen elementen met vergelijkbare eigenschappen.
Horizontaal: perioden

Slide 8 - Tekstslide

Mendelejeff
1869: eerste versie periodiek systeem der elementen 

Slide 9 - Tekstslide

Atomen

Maar moleculen zijn ook weer opgebouwd uit bouwstenen.


Bij de scheikunde noemen we deze bouwstenen de atomen.

Er bestaan nu ongeveer 120 atoomsoorten (118) waarvan er meer dan 30 kunstmatig zijn gemaakt en alleen in een laboratorium heel kort kunnen bestaan.

Definitie:

Atomen zijn de bouwstenen van moleculen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Periodieksysteem

Deze verschillende atoomsoorten zijn gerangschikt in een tabel.


Eerst zijn de atomen op volgorde van klein naar groot gezet.

Het kleinste atoom heeft 1 proton in de kern (= waterstof) en de grootste is Oganesson (Og) en deze heeft 118 protonen in de kern.

Slide 12 - Tekstslide

Periodieksysteem

Daarna zijn de atomen op chemische eigenschappen (hoe reageren ze met een zuur en hoe reageren ze met zuurstof) gegroepeerd. De stoffen die op dezelfde wijze reageren zijn onder elkaar gezet.


Deze kolom noemen we een groep. Zo is de tabel in 18 groepen gezet.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Wat zijn de metaal-atomen en de nietmetaal-atomen

De atoomsoorten die elektronen weg doen staan aan de linkerkant van het periodieksysteem, dit noemen we de metalen.


De atoomsoorten die elektronen opnemen, of niet reageren, staan aan de rechterkant van het periodieksysteem, dit noemen we de nietmetalen.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wat zijn de edelgassen en de halogenen

Er zijn twee groepen van de nietmetalen die je bij naam moet kennen.


De edelgassen zijn de atoomsoorten die juist niet (of zeer moeilijk) kunnen reageren. Die staan helemaal rechts in het periodieksysteem. Dit is groep 18

Slide 17 - Tekstslide

Wat zijn de edelgassen en de halogenen



De groep die er naast staat (groep 17) zijn de halogenen.

De halogenen zijn nietmetalen die heel erg heftig met metalen reageren.

Bij deze reactie ontstaat altijd een zout

Halogeen betekent "Zoutvormer"

Slide 18 - Tekstslide

Kenmerken metalen
  • Glimmend oppervlak
  • Geleiden warmte en elektrische stroom
  • Kunnen vervormd worden als ze heet zijn.
  • Kunnen in gesmolten toestand worden gemengd met andere metalen.

Slide 19 - Tekstslide

Lichte en zware metalen
lichte metaal: kleine dichtheid
zwaar metaal: hoge dichtheid

Slide 20 - Tekstslide

Legeringen
Een legering is een afgekoeld mengsel van samengesmolten metalen

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

leren voor de elementen
Chemische elementen Namen Quiz

Slide 23 - Tekstslide

Evaluatie Leerdoelen
  • Je leert het verschil tussen elementen en verbindingen omschrijven
  • Je leert de belangrijkste atoomsoorten met hun symbolen uit het periodiek systeem kennen
  • Je leert het verschil tussen metalen en niet-metalen herkennen en omschrijven
  • Je leert wat een legering is.

Slide 24 - Tekstslide

Hoe heet de tabel waar alle elementen in staan?
A
elementen tabel
B
atoomsysteem
C
periodieksysteem
D
elementensysteem

Slide 25 - Quizvraag

Wat wordt er met de volgende definitie bedoeld?
Het kleinste deeltje van een stof die nog alle eigenschappen van die stof bevat.
A
molecuul
B
atoom
C
element
D
ion

Slide 26 - Quizvraag

Waar staan de metalen in het periodiek systeem
A
links
B
rechts

Slide 27 - Quizvraag

Waar staan de edelgassen in het periodieksysteem
A
groep 1
B
groep 2
C
groep 17
D
groep 18

Slide 28 - Quizvraag

Hoe heten de stoffen in groep 17 van het periodieksysteem
A
edelgassen
B
metalen
C
halogenen
D
nietmetalen

Slide 29 - Quizvraag