Oefenvragen GKB domein Blauw

Oefentoets GKB
Domein Blauw



Marit
Fieke
Wies
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefentoets GKB
Domein Blauw



Marit
Fieke
Wies

Slide 1 - Tekstslide

1. Klas 3A krijgt een creatieve opdracht om een levensboek te maken. Hier hebben zij acht weken de tijd voor. Er zijn een aantal criteria aan de toets verbonden. Het boek mag maximaal 15 pagina’s zijn en van tevoren moeten de studenten een vooraf opgesteld interview doen met een cliënt (leeftijd 80+). Dit interview is leidend voor het levensboek. De taak van de docent is om de studenten te coachen en motiveren op eigen initiatief.
Van welke fase van zelfstandigheid is hier sprake?
A
zelf leren werken
B
zelfstandig leren werken
C
zelfstandig leren leren
D
zelfverantwoordelijk leren

Slide 2 - Quizvraag

2. Jasper doet de opleiding tot zelfstandig werkend kok. Hij heeft deze opleiding gekozen omdat zijn vader erg trots op Jasper is wanneer hij kok wordt. Verder heeft Jaspers vader beloofd dat Jasper een reis naar New York krijgt wanneer hij slaagt voor zijn opleiding tot zelfstandig werkend kok.
Mariëlle studeert voor Verzorgende IG (niveau 3). Zij werkt al een aantal jaar als helpende (niveau 2) en wil zichzelf ontwikkelen tot Verzorgende IG. Ze vindt het erg leuk om in het verzorgingstehuis te werken, maar zij zou graag meer taken willen uitvoeren. Hiervoor heeft zij een niveau 3 opleiding nodig. Van welke vormen van motivatie is hier sprake?
A
Jasper: Intrinsieke motivatie, Mariëlle: Extrinsieke motivatie
B
Jasper: Extrinsieke motivatie Mariëlle: Extrinsieke motivatie
C
Jasper: Extrinsieke motivatie Mariëlle: Intrinsieke motivatie
D
Jasper: Intrinsieke motivatie Mariëlle: Intrinsieke motivatie

Slide 3 - Quizvraag

3. Mr. Rutten is wiskunde docent. Hij begint zijn lessen altijd met huiswerk bespreken, vervolgens hebben de leerlingen de ruimte om vragen te stellen. De leerlingen steken hun vinger op en er spreekt een leerling tegelijk. Wanneer deze regel overtreden wordt, moet de leerling op de gang gaan staan. Nadat de vragen zijn gesteld en beantwoord legt Mr. Rutten de nieuwe lesstof uit. Vervolgens hebben de studenten tijd om huiswerk te maken. Wanneer zij dit niet afhebben, is het huiswerk. Mr. Rutten wil dat het stil is in de klas tijdens het maken van huiswerk. Mr Rutten loopt rond om vragen te beantwoorden.
Welke leeromgeving creëert Mr. Rutten
A
Permissieve leeromgeving
B
controlerende leeromgeving
C
Veeleisende en inconsequente leeromgeving
D
Motiverende leeromgeving

Slide 4 - Quizvraag

4. Rik is een student Pedagogisch Medewerker. Hij heeft een gesprek met zijn SLB-er over het vak Rekenen. De studieloopbaanbegeleider spreekt Rick aan op zijn inzet tijdens de rekenlessen. Hij is in zes weken pas twee keer aanwezig geweest en heeft zijn huiswerk niet op orde. Rick legt uit dat hij het onbelangrijk vindt om het vak Rekenen te volgen omdat dit geen examenvak heeft. Ook al haalt Rick een onvoldoende, dan kan hij alsnog zijn diploma halen.
Welke motivatietheorie wordt hier bedoeld?
A
Attributietheorie
B
Flowtheorie
C
Piramide van Maslow
D
Verwachtingstheorie

Slide 5 - Quizvraag

5. Leerlingen van 16 jaar kunnen soms enorm uit hun slof schieten, de slappe lach krijgen of roekeloos gedrag vertonen. Het brein is gericht op het korte termijn en op uitdaging.
Welk deel van de hersenen is bij adolescenten nog niet voldoende rijp?
A
frontale cortex
B
pre frontale cortex
C
grijze stof
D
wandkwab

Slide 6 - Quizvraag

6. Om goed te kunnen leren zijn er in je hersenen veel verschillende verbindingen.
Hoe heten de ‘boodschappers’ van de informatie in onze hersenen?
A
neuronen
B
dendrieten
C
neurotransmitters
D
synapsen

Slide 7 - Quizvraag

7.Julia springt op behendige wijze over de bok heen tijdens de gymles.
Welk deel van de hersenen zorgen voor vloeiend laten verlopen van beweging?
A
de grote hersenen
B
de kleine hersenen
C
de slaapkwab
D
de achterhoofdskwab

Slide 8 - Quizvraag

8. Wat is GEEN gemeenschappelijk element in alle definities van leren?
A
leren is een gevolg van een activiteit van de leerling
B
er is pas sprake van leren als de leerling nieuwe kennis heeft verworven
C
leren is een extern proces waarbij nieuwe kennis en vaardigheden worden gevormd om het leerproces te verbeteren
D
door het opdoen van kennis heeft de leerling de mogelijkheid om op een andere, nieuwe manier te reageren

Slide 9 - Quizvraag

9. In het onderwijs wordt zowel incidentieel als intentioneel geleerd. Incidentieel betekent leren zonder vooropgezette bedoeling. Wat betekent intentioneel leren?
A
samenwerkend leren
B
doelgericht leren
C
zelfstandig leren
D
context leren

Slide 10 - Quizvraag

10. Jeske vertelt onder het avondeten thuis over de les Dadaïsme van vandaag en wordt door haar broertje, haar zus en haar moeder direct bestookt met vragen, waar zij zo goed mogelijk over nadenkt en probeert te beantwoorden.
Van welke categorie uit de leeractiviteiten is hier sprake (Bolhuis, 2009)?

A
leren door directe ervaring
B
leren door sociale interactie
C
leren door nadenken ofwel reflectie
D
leren door het verwerken van theorie

Slide 11 - Quizvraag

11. Thorndike plaatste hongerige katten in een kooitje waarin vis tevoorschijn kwam als de kat aan een touwtje trok. Vanuit een proces van trial and error (vallen en opstaan) ontstaat op den duur gedrag dat succes heeft. Thorndike ontdekte de volgende wetmatigheden: de wet van HERHALING (hoe vaker de kat succes heeft met een actie, hoe eerder hij het verband legt tussen zijn handeling en het resultaat daarvan) en de wet van het EFFECT. Wat houdt de wet van het effect in?
A
het effect van de respons bepaalt de sterkte van het verband tussen de stimulus en de respons
B
het effect van de stimulus bepaalt de sterkte van het verband tussen de stimulus en de respons
C
aangeboren stimulus-responsverbinding
D
aangeleerde stimulus-responsverbinding

Slide 12 - Quizvraag

12. Vygotsky stelt dat alleen de juiste uitdaging zorgt voor het optimale leerproces bij de leerling. Dat wil zeggen dat de leerstof moet aansluiten bij dat wat de leerling al weet. Vygotsky onderscheidt drie zones: de zone van de actuele ontwikkeling, de zone van de naaste ontwikkeling en de ………………...
A
zone van de daadwerkelijke verandering
B
zone waar de leerling moet wennen
C
inspanningszone
D
paniekzone

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide