B&F groep 4, staal taal Toets Blok 3

Toets Blok 3
Maak deze toets alleen!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Toets Blok 3
Maak deze toets alleen!

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een ander woord voor smal en dun?
A
fors
B
teer
C
iel
D
mini

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor zacht met kleine veertjes?
A
pluizig
B
donzig
C
glibberig
D
miezerig

Slide 4 - Quizvraag

Wat is pietepeuterig?
A
klein en niet belangrijk
B
groot en stevig
C
heel klein en teer.
D
kolossaal

Slide 5 - Quizvraag

Wat is kikkerdril?
A
Een groep eitjes van de kikker.
B
De eierschaal om een groep eitjes.
C
De poepjes van de kikker.
D
Het lievelingseten van de kikker.

Slide 6 - Quizvraag

Maak de zin af.
Als een plantje wortelt,.........
A
maakt het nieuwe wortels.
B
verkleint het zijn wortels.
C
begint het te bloeien.
D
rotten de wortels langzaam weg.

Slide 7 - Quizvraag

Maak de zin af.
Met een stekje bedoel je ........
A
een groepje jonge planten bij elkaar.
B
de wortels van een plant.
C
een stukje van een plant met nieuwe wortels.
D
de bloem van een jonge plant.

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent op ware grootte?
A
Het is groter dan het lijkt.
B
Het is net zo groot als in het echt.
C
Het is kleiner dan je denkt.
D
Het is vergroot.

Slide 9 - Quizvraag

Waar gaat het bij een insect vooral om?
A
Dat het een kop heeft.
B
Dat het vaak een klein dier is.
C
Dat het vaak vleugels heeft.
D
Dat het zes poten heeft.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het tegengestelde van teer?
A
fors
B
heel dun
C
niet sterk
D
slapjes

Slide 11 - Quizvraag

Wat past het beste bij het woord glibberig?
A
Nat en stroef.
B
Stoffig en droog.
C
Nat en glad.
D
Hard en droog.

Slide 12 - Quizvraag

Wat past het best bij krioelen?
A
Druk door elkaar heen bewegen.
B
Kriebelen.
C
Door je haar kroelen.
D
Druk zijn met je werk.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen insect?
A
Een vlieg
B
Een mug
C
Een mier
D
Een kikker

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
Miezerig
B
iel
C
kolossaal
D
pietepeuterig

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
reusachtig
B
fors
C
kolossaal
D
mini

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
de komkommer
B
het kadetje
C
de tomaat
D
de wortel

Slide 17 - Quizvraag

Taalbeschouwing

Slide 18 - Tekstslide

Hoe heet een de baby van een koe?
A
veulen
B
biggetje
C
kalfje
D
puppy

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een jong (baby) dier?
A
Het hondje
B
De puppy
C
De poedel
D
De hond

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een verkleinwoord?
A
Het baby-vliegtuig
B
Het kadetje
C
Het kalf
D
Het veulen

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin in fout?
A
Kijk, wat een superklein insect.
B
In Madurodam staan mini huisjes.
C
Dat is een piepgroot gebouw.
D
Wat een reusachtig schip.

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is niet waar?
A
Mini zeg je van iets kleins.
B
Reusachtig is heel klein.
C
Iel is kleiner dan klein.
D
Kolossaal betekent heel groot.

Slide 23 - Quizvraag