h4 aanbod

h4 Aanbod 
Op een markt zijn er vragers en .. aanbieders. 

Wat drijft het aanbod? Hoe bereken je de minimale leveringsbereidheid? Waar arceer je het productensurplus?


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

h4 Aanbod 
Op een markt zijn er vragers en .. aanbieders. 

Wat drijft het aanbod? Hoe bereken je de minimale leveringsbereidheid? Waar arceer je het productensurplus?


Slide 1 - Tekstslide

Check de vorige LessonUp voor hulp 
bij Qa=Qv

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Maken opdr 4.11 t/m 4.18
Klaar? (uiterlijk 12.50u vandaag 9 feb)
Inleveren!

Hoe? Foto maken van je gemaakte sommen in je schrift, uploaden in opdrachten Teams




Slide 5 - Tekstslide

Hoe bereken je Pe (de evenwichtsprijs)?
A
Qe invullen in beide functies
B
Qa=Qv oplossen
C
Qv=0
D
aflezen uit de grafiek

Slide 6 - Quizvraag

Hoe bereken je Qe (de evenwichtshoeveelheid)?
A
Pe invullen in beide functies
B
Qa=Qv oplossen
C
Qa=0
D
Qv invullen in beide functies

Slide 7 - Quizvraag

Qa= 4P-100 en Qv= -6P+900
Bereken de marktomzet
A
100
B
300.000
C
300
D
30.000

Slide 8 - Quizvraag

Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?
A
hogere prijs, hogere vraag
B
positief verband
C
lagere prijs, lagere vraag
D
hogere prijs, lagere vraag (negatief verband)

Slide 9 - Quizvraag

Pe = 100 euro Pmax= 300 Pmin = 50
Qe = 1000
Bereken het consumentensurplus
A
100.000
B
25.000
C
125.000
D
150.000

Slide 10 - Quizvraag

Qv= -0,5P + 80 en Qa= P - 46
Bereken de evenwichtsprijs (Pe)
A
160
B
38.000
C
46
D
84

Slide 11 - Quizvraag

Qv= -0,5P + 80 en Qa= P - 46
Bereken de minimale leveringsbereidheid (Pmin)
A
84 euro
B
46 euro
C
Qv=0
D
160 euro

Slide 12 - Quizvraag

Pmax= 300, Pmin= 50, Pe= 100, Qe= 1000 stuks. Bereken in euro's het consumentensurplus
A
200.000
B
100.000
C
50.000
D
25.000

Slide 13 - Quizvraag

Pmax= 300, Pmin= 50, Pe= 100, Qe= 1000 stuks. Bereken in euro's de welvaartswinst
A
250.000
B
100.000
C
25.000
D
125.000

Slide 14 - Quizvraag

Bij een substitueerbaar goed..
A
product A hogere prijs, product B lagere vraag
B
product A hogere prijs, product B hogere vraag
C
verkoop je weinig koffiemelk meer omdat de koffie te duur is
D
verkoop je meer autobanden omdat auto's goedkoper worden

Slide 15 - Quizvraag

Complementaire goederen...
A
vervangen elkaar
B
zijn niet koffie en koffiemelk
C
hogere prijs goed A, lagere vraag goed B
D
hogere prijs goed A, hogere vraag goed B

Slide 16 - Quizvraag