Dag 3 en 4, herhaling dag 1 en 2

Schrijf het woord + de/het
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Schrijf het woord + de/het

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Herhalen woorden dag 1 + 2
- Werkwoorden (schrift)
- Werkboek
- Tegenstellingen
- Schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoorden (schrift)
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
zij

Slide 13 - Tekstslide

Werkboek
timer
30:00

Slide 14 - Tekstslide

Tegenstellingen

Slide 15 - Tekstslide

droog - nat

Slide 16 - Tekstslide

schoon - vies

Slide 17 - Tekstslide

leeg - vol

Slide 18 - Tekstslide

dik - dun

Slide 19 - Tekstslide

los - vast

Slide 20 - Tekstslide

groot - klein

Slide 21 - Tekstslide

warm - koud

Slide 22 - Tekstslide

open - dicht

Slide 23 - Tekstslide

oud - jong

Slide 24 - Tekstslide

nieuw - oud

Slide 25 - Tekstslide

Wat zie je?
A
klein
B
vies
C
schoon
D
koud

Slide 26 - Quizvraag

Wat zie je?
A
groot
B
leeg
C
schoon
D
warm

Slide 27 - Quizvraag

Wat zie je?
A
schoon
B
groot
C
dun
D
leeg

Slide 28 - Quizvraag

Wat zie je?
A
nieuw
B
vies
C
oud
D
dik

Slide 29 - Quizvraag

Wat zie je?
A
dicht
B
open
C
vast
D
oud

Slide 30 - Quizvraag

Wat zie je?
A
droog
B
oud
C
los
D
dun

Slide 31 - Quizvraag

Niet oud, maar....
A
jong
B
mooi
C
dik
D
vies

Slide 32 - Quizvraag

Niet schoon, maar...
A
dik
B
groot
C
open
D
vies

Slide 33 - Quizvraag

Niet vol, maar...
A
jong
B
klein
C
leeg
D
droog

Slide 34 - Quizvraag

Niet koud, maar...
A
vies
B
oud
C
warm
D
droog

Slide 35 - Quizvraag

Wat is goed?
A
ik kop
B
ik koop
C
ik cop
D
ik coop

Slide 36 - Quizvraag

Wat is goed?
A
jij zie
B
jij ziet
C
jij zieten
D
jij zien

Slide 37 - Quizvraag

Wat is goed?
A
wij zie
B
wij ziet
C
wij zieten
D
wij zien

Slide 38 - Quizvraag

Wat is goed?
A
hij ren
B
hij rent
C
hij rennet
D
hij rennen

Slide 39 - Quizvraag

Wat is goed?
A
ik aantrek
B
ik aantrekt
C
ik trek aan
D
ik trekt aan

Slide 40 - Quizvraag

Wat is goed?
A
hij aantrek
B
hij aantrekt
C
hij trek aan
D
hij trekt aan

Slide 41 - Quizvraag

Wat is goed?
A
jullie spring
B
jullie springt
C
jullie springet
D
jullie springen

Slide 42 - Quizvraag

Wat is goed?
A
ik spring
B
ik springt
C
ik sprign
D
ik sprignt

Slide 43 - Quizvraag

(rennen) Hij ......... naar de bus.

Slide 44 - Open vraag

(rennen) Wij ..... over het schoolplein.

Slide 45 - Open vraag

(aantrekken) Jij ..... de broek

Slide 46 - Open vraag

(uittrekken) Zij .... haar jas

Slide 47 - Open vraag

(springen) Hij .... op de grond.

Slide 48 - Open vraag

Schrijven
Vertel over de kleding.

Voorbeeld:
De jongen draagt een geel T-shirt.

De jongen draagt een zwarte broek.


Slide 49 - Tekstslide

Vertel over de kleding.
Het meisje draagt ....

Het meisje draagt ....

Het meisje draagt ....

Slide 50 - Tekstslide