M2 Samengestelde zinnen

Cursus Grammatica
§4 Samengestelde zinnen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Cursus Grammatica
§4 Samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je leert samengestelde zinnen herkennen.
-Je leert de persoonsvormen en de onderwerpen in samengestelde zinnen vinden. 

Slide 2 - Tekstslide

Enkelvoudige zinnen
Om samengestelde zinnen te begrijpen, moet je eerst weten wat enkelvoudige zinnen zijn. 

Slide 3 - Tekstslide

Enkelvoudige zinnen






          Ik zwem in het zwembad.                                                   De fans juichen.

Slide 4 - Tekstslide

enkelvoudige zinnen
Enkelvoudige zinnen zijn zinnen met één persoonsvorm (en één onderwerp).

Bijvoorbeeld:
Gisteren heb ik nasi gegeten bij de Chinees.
Daarvoor hebben we gezellig geschaatst op het IJsselmeer.

Slide 5 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen zijn zinnen met meerdere persoonsvormen en onderwerpen. 
Deze zinnen worden bijna altijd verbonden door een voegwoord

De wielrenner smakte tegen het paaltje, want hij had niet goed voor zich uit gekeken. 

Slide 6 - Tekstslide

Ik loop naar school.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 7 - Quizvraag

Als je naar buiten gaat, moet je je jas aandoen.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 8 - Quizvraag

Ik heb een slecht cijfer gehaald, omdat ik de lesstof niet snap.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 9 - Quizvraag

Helaas gaat het op dinsdag de hele dag regenen.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 10 - Quizvraag

Waarom maak je samengestelde zinnen?
  • Samengestelde zinnen maken een tekst beter en prettiger leesbaar. 
  • Samengestelde zinnen brengen samenhang in een tekst. 



Slide 11 - Tekstslide

Hoe dan?
Dat kun je onder andere doen door enkelvoudige en samengestelde zinnen af te wisselen. 

Enkelvoudige zinnen hebben één persoonsvorm, samengestelde zinnen hebben meer dan één persoonsvorm. Enkelvoudige zinnen zijn daardoor vaak korter dan samengestelde zinnen.

Slide 12 - Tekstslide

DUS
Enkelvoudige zin = 1 persoonsvorm en 1 onderwerp

Samengestelde zin = 2 (of meer) persoonsvormen en 2 (of meer) onderwerpen 



Slide 13 - Tekstslide

Hoe maak je samengestelde zinnen?
Samengestelde zinnen worden samengevoegd via voegwoorden
Kijk maar eens naar het rijtje met voegwoorden en naar de voorbeeldzinnen. 

Slide 14 - Tekstslide

diverse voegwoorden
en, maar, want, of
terwijl, voordat, nadat, zodat, omdat, dus, toen, als, wanneer, hoewel, echter, dat
(enzovoort)

Slide 15 - Tekstslide

samengestelde zinnen
Marloes neemt drinken mee. Levi zorgt voor de broodjes.
(in elke zin staat 1 PV en 1 OND)

Marloes neemt drinken mee en Levi zorgt voor de broodjes. 
(in de samengestelde zin staan 2 PV's en 2 OND's. Ze worden samengesteld via het voegwoord en). 

Slide 16 - Tekstslide

samengestelde zinnen
Ik ga naar de tandarts. Ik heb kiespijn.
(in elke zin staat 1 PV en 1 OND)
Ik ga naar de tandarts, want ik heb kiespijn.
(in de samengestelde zin staan 2 PV's en 2 OND's. Ze worden samengesteld via het voegwoord want). 

Slide 17 - Tekstslide

samengestelde zinnen
Ik ga naar de dokter. Ik voel me ziek.
Ik ga naar de dokter, omdat ik me ziek voel.
Omdat ik me ziek voel, ga ik naar de dokter. 

Een zin kan ook beginnen met het voegwoord. Tussen de 2 persoonsvormen staat dan altijd een komma. 

Slide 18 - Tekstslide

Pv vinden
In een samengestelde zin gebruik je de tijdproef om de persoonsvormen te vinden.
Hoe zat dat ook alweer?

Slide 19 - Tekstslide

Wat zijn de persoonsvormen?
In de dierentuin was geen dier te zien, omdat ze allemaal sliepen.

Slide 20 - Open vraag

Wat zijn de onderwerpen?
In de dierentuin was geen dier te zien, omdat ze allemaal sliepen.

Slide 21 - Open vraag

Wat zijn de persoonsvormen?
Juul gaf haar vriendin een cadeaubon, omdat zij haar rijbewijs had gehaald.

Slide 22 - Open vraag

Wat zijn de onderwerpen?
Juul gaf haar vriendin een cadeaubon, omdat zij haar rijbewijs had gehaald.

Slide 23 - Open vraag

Wat zijn de persoonsvormen?
Toen ik voor de brug stond te wachten, kwam er net een groot schip langs.

Slide 24 - Open vraag



Hoe schrijven we de persoonsvormen en voltooid deelwoorden? 

Slide 25 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd enkelvoud
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 26 - Tekstslide





Niet zeker? Gebruik het werkwoord werken of lopen
ik
ik-vorm

jij?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeelden:

Slide 28 - Tekstslide

Vul de goede werkwoordsvormen in:
1. (houden) ........... je broer van detectives of (herkennen) .........hij zich niet in politieagenten?
2. Ik (vinden) ............ het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering (versturen) .................
3. Mijn wang (bloeden) ............ altijd als ik mij (snijden) ........... tijdens het scheren.
4. Je (geloven) ............... toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek (bestellen) .................?

Slide 29 - Tekstslide

Antwoorden
1. Houdt je broer van detectives of herkent hij zich niet in politieagenten?
2. Ik vind het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering verstuurt. 
3. Mijn wang bloedt altijd als ik mij snijd tijdens het scheren.
4. Je gelooft toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek bestelt?

Slide 30 - Tekstslide

Werkwoorden in de vt
/
/

Slide 31 - Tekstslide

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan          of te / ten                             fietsen                 fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan         de / den                               bellen                    belde

Slide 32 - Tekstslide

Even oefenen
1. De politie (verrichten) .................... wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans (maken) ................ (duimen) ................ Janita voor mij.
3. We (durven) ......................... niet te kijken toen de geheime politie op de deur (bonken) ........................
4. Terwijl ik (tobben) ..................... over mijn cijfers, (krassen) .................. Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 33 - Tekstslide

Antwoorden
1. De politie verrichtte wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans maakte, duimde Janita voor mij.
3. We durfden niet te kijken toen de geheime politie op de deur bonkte.
4. Terwijl ik tobde over mijn cijfers, kraste Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 34 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 35 - Tekstslide

Even oefenen
1. De jongens zijn gisteren (verhuizen).....................
2. We hebben vanmorgen een potje (voetballen).............
3. Heb je dat hele stuk (fietsen).......................?
4. Ik heb zijn verhaal nooit (geloven).........................
5. Heb je lekker (chillen)............................?  

Slide 36 - Tekstslide

Antwoorden
1. verhuisd
2. gevoetbald
3. gefietst
4. geloofd
5. gechild 

Slide 37 - Tekstslide

Huiswerk
Maken: 
opdracht 1 t/m 4
blz. 204, 205

Slide 38 - Tekstslide