Woordenschat Disk 05 A1, A2, B1 Eten

Disk 04 Eten
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Disk 04 Eten

Slide 1 - Tekstslide

Disk 05 Eten: woordenlijst bespreken
Doelen​ 
1) Je kunt vragen stellen over de woorden die je niet begrijpt.​ 2) Je kunt zo nodig een vraagteken (?) schrijven​ voor één of meer woorden die je nog moeilijk vindt.​ Je kunt dan op die woorden letten tijdens het maken van de oefeningen. 
3) Je kunt een uitroepteken (!) schrijven voor een​ woord dat je de komende tijd wilt gebruiken tijdens het spreken.​

Slide 2 - Tekstslide

Disk 05 Eten: elkaar woorden uit de woordenlijst overhoren
Doelen​  1) Je kunt het woord noemen als je de betekenis, het synoniem,
     de tegenstelling of de zin hoort.​
2) Je kunt de categorie, een voorbeeld, een associatie (waar denk je 
     aan?) noemen als je het woord hoort.​​
3) Je kunt het meervoud, de trappen van vergelijking, de vervoeging​
     van het werkwoord of de combinatie noemen als je het woord hoort.​
4) Je kunt het woord spellen als je het woord hoort.​
5) Je kunt de betekenis noemen of een zin maken als je het woord hoort.​
Wie: tweetallen. Nodig: 1 woordenlijst. Hulp: geen. Tijd: __ minuten.

Slide 3 - Tekstslide

Disk 05 Eten: quizvragen over de woorden uit de woordenlijst beantwoorden
Doel  Je kunt quizvragen over de woorden beantwoorden.
Werkwijze  Alle leerlingen staan. De docent geeft het doel aan. De docent stelt een vraag. De docent zegt de naam van een leerling. Als de leerling het antwoord weet, mag hij/zij blijven staan. Als de leerling het antwoord niet weet, gaat hij/zij zitten. Welke leerling blijft het langst staan?
Tijd: ___ minuten.​

Slide 4 - Tekstslide

Disk 05 Eten: quizvragen over de woorden uit de woordenlijst beantwoorden
Doelen​ 1) Je kunt het woord noemen als je de betekenis, het synoniem, de tegenstelling of de zin hoort.​
2) Je kunt de categorie, een voorbeeld, een associatie (waar denk je 
     aan?) noemen als je het woord hoort.​​
3) Je kunt vragen (wie, wat, waar enz.) beantwoorden over het woord.
4) Je kunt het meervoud, de trappen van vergelijking, de vervoeging​
     van het werkwoord of de combinatie noemen als je het woord hoort.​
5) Je kunt het woord spellen als je het woord hoort.​
6) Je kunt de betekenis noemen of een zin maken als je het woord hoort.​

Slide 5 - Tekstslide

Disk 4 Eten: woordenschat, luisteren en spreken
Doelen 1)Je kunt globaal luisteren en vragen beantwoorden. 2) Je kunt intensief luisteren en vragen beantwoorden.
3) Je kunt tijdens het luisteren ontbrekende woorden invullen

Slide 6 - Tekstslide

Disk 4 Eten: woordenschat en luisteren
Doel  Je kunt globaal luisteren en vragen over de luistertekst beantwoorden.​
1) Hoeveel mensen hoor je?
2) Wat is het onderwerp?

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel mensen hoor je?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Slide 9 - Open vraag

Disk 4 Eten: woordenschat en luisteren
Doel  Je kunt globaal luisteren en vragen beantwoorden.​
1) Hoeveel mensen hoor je? 1 persoon
2) Wat is het onderwerp? Gezond eten en drinken als je veel sport.

Slide 10 - Tekstslide

Disk 4 Eten: woordenschat en luisteren
Doel  Je kunt intensief luisteren en vragen beantwoorden.​
1) Wat zegt de man over sportdrankjes?
2) Wat zegt de man over sporten en eten?
3) Wat zegt de man over sporten en drinken?
4) Waar gaat het boek van het Voedingscentrum over?
5) Wat zegt de man over energiedrankjes?

Slide 11 - Tekstslide

Ik kan globaal luisteren en vragen beantwoorden.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 12 - Quizvraag

Ik kan intensief luisteren en vragen beantwoorden.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 13 - Quizvraag

Disk 4 Eten: woordenschat en lezen
Doelen 1) Je kunt ontbrekende woorden invullen in de tekst.​
2) Je kunt vragen over __________________ beantwoorden.​
Werkwijze  Hulp bij 1, 2 en 3: docent loopt rondes.
1) Wat: woorden invullen. Wie: individueel. Tijd: __ minuten.
2) Wat: vergelijken. Wie: tweetallen / viertallen. Tijd: __ min.
3) Wat: woorden controleren. Wie: individueel. Tijd: __ min.
4) Wat: vragen beantwoorden. Wie: individueel. Tijd: __ min.

Slide 14 - Tekstslide

Ik kan de ontbrekende woorden invullen.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 15 - Quizvraag

Ik kan vragen over de tekst beantwoorden.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 16 - Quizvraag

Disk 05 Eten: vragen stellen en antwoord geven
Doel: Je kunt vragen stellen en goede antwoorden geven.
Werkwijze Luister naar de uitleg van de docent.
Ronde 1 Leerling 1 leest de vragen. Leerling 2 leest de antwoorden.
Ronde 2 Wisselen.
Ronde 3 Leerling 1 leest de vragen. Leerling 2 geeft de antwoorden.
Leerling 2 gebruikt geen werkblad.
Ronde 4 Wisselen.
Ronde 5 De docent stelt vragen. De leerlingen geven antwoorden.
Hulp? De docent loopt rondes. Tijd? __ minuten. Klaar? ________

Slide 17 - Tekstslide

Ik kan goede antwoorden geven.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 18 - Quizvraag

Disk 05 Eten: een tekst over je favoriete gerecht  schrijven (1)
Doel: Je kunt een tekst over je favoriete gerecht schrijven.
Let op! Controleer de opdrachten waar een O voor staat.

Opdracht 1 
Zoek een foto van je favoriete gerecht op Google afbeeldingen.
Of maak zelf een foto van je favoriete gerecht.
Stuur een mail met de foto naar _____________________
O Het onderwerp van de mail is: Foto van mijn favoriete gerecht.

Slide 19 - Tekstslide

Disk 05 Eten: een tekst over je favoriete gerecht schrijven (2a)
Opdracht 2 
Schrijf een tekst over je favoriete gerecht en lever die in bij de docent.
Let op! Controleer de opdrachten waar een O voor staat.
O De tekst heeft minimaal 60 woorden en maximaal 100 woorden.
O Tel de woorden. Schrijf het aantal woorden onder de tekst.
O De meeste zinnen hebben maximaal 10 woorden (of minder).
O Gebruik minimaal 6 woorden uit de woordenlijst(en): A1 of A2 en/of B1
O Zet een streep onder de woorden uit de woordenlijst.

Slide 20 - Tekstslide

Disk 05 Eten: een tekst over je favoriete gerecht schrijven (2b)
Geef in de tekst antwoord op de volgende vragen.
- Wat is je favoriete gerecht?
- Uit welk land komt het gerecht?
- Wat zijn de belangrijkste ingrediënten (wat zit er in het gerecht)?
  Je hoeft dus niet alle ingrediënten op te schrijven.
- Hoe vaak eet je het gerecht?
- Wie maakt het? Kun je het gerecht zelf maken?
- Wat vind je nog meer belangrijk? (Deze vraag hoef je niet te
  beantwoorden).


Slide 21 - Tekstslide

Hoe vond je de schrijfopdracht?
A
makkelijk
B
niet makkelijk, niet moeilijk
C
moeilijk

Slide 22 - Quizvraag

Hoe vond je de schrijfopdracht?
A
leuk
B
niet leuk

Slide 23 - Quizvraag

Disk 05 Eten: een tekst over je favoriete gerecht verbeteren
Doel: Je kunt de tekst over je favoriete gerecht verbeteren.
Opdracht 3 
Verbeter de tekst. Je docent vertelt je hoe je je tekst kunt verbeteren.
Typ de verbeterde tekst in je schoolmail.


Opdracht 4
Mail de tekst naar __________.
O Het onderwerp van de mail is: Tekst over mijn favoriete gerecht.

Slide 24 - Tekstslide

Hoe vond je het om de verbeterde tekst in de mail te typen?
A
makkelijk
B
niet makkelijk, niet moeilijk
C
moeilijk

Slide 25 - Quizvraag

Hoe vond je het om de verbeterde tekst in de mail te typen?
A
leuk
B
niet leuk

Slide 26 - Quizvraag

Disk 05 Eten: een tekst over je favoriete gerecht voorlezen of presenteren.
Doel  Je kunt de tekst voorlezen of presenteren.
Opdracht 5  De docent geeft je de geprinte tekst. Oefen de presentatie.
A Lees de tekst in stilte.
B Lees de tekst hardop voor aan een klasgenoot.
C Vertel een klasgenoot iets over je favoriete gerecht.
Opdracht 6  Lees de tekst hardop voor of geef een presentatie van ongeveer een minuut.
De docent laat de foto van je favoriete gerecht op het digibord zien.
Lees je tekst hardop voor. Of vertel de klas over je favoriete gerecht.


Slide 27 - Tekstslide

Hoe vond je de spreekopdracht?
A
makkelijk
B
niet makkelijk, niet moeilijk
C
moeilijk

Slide 28 - Quizvraag

Hoe vond je de spreekopdracht?
A
heel spannend
B
een beetje spannend
C
niet spannend

Slide 29 - Quizvraag

Hoe vond je de spreekopdracht?
A
leuk
B
niet leuk

Slide 30 - Quizvraag

Disk 05 Eten: quiz: woorden uit de woordenlijst uitbeelden of raden
Doelen​
1) Je kunt in tweetallen woorden uit de woordenlijst uitbeelden, ​zonder vooraf te overleggen, te praten, te schrijven en spullen te gebruiken.​
Je mag wel personen of dingen aanwijzen.​
2) Je kunt met de klasgenoten in je groepje bespreken welk woord wordt​
uitgebeeld en het woord correct opschrijven op het wisbordje.​

Slide 31 - Tekstslide

Disk 05 Eten: quiz: woorden uit de woordenlijst uitbeelden of raden
Werkwijze
1) Wat: woorden uitbeelden. Wie: twee uitbeelders. Hoe: de uitbeelders pakken​ een kaartje met een woord en beelden het uit zonder vooraf te overleggen, te praten, te schrijven en spullen te gebruiken.​
Je mag wel personen of dingen aanwijzen.​
2) Wat: woorden raden. Wie: drietallen of viertallen (een voorzitter, een schrijver en een sfeerbewaker).
Hoe: de leerlingen bespreken het uitgebeelde woord en schrijven het op.​
Voor elk goed en correct gespeld woord krijgt een groepje één punt. Nodig: wisbord, stift, spons.​

Slide 32 - Tekstslide

Ik kan woorden uit de woordenlijst uitbeelden.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 33 - Quizvraag

Ik vind het leuk om woorden uit de woordenlijst uit te beelden.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 34 - Quizvraag

Ik wil graag de volgende keer woorden uit de woordenlijst uitbeelden.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 35 - Quizvraag

Ik kan de uitgebeelde woorden herkennen.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 36 - Quizvraag

Ik vind het leuk om de uitgebeelde woorden te herkennen.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 37 - Quizvraag